Antonin Dvořák (1841-1904)

 

portret Dvorak

De Romantiek kent als muziekstroming vele vertegenwoordigers. Eén van de belangrijkste, met name voor Midden-Europa en vooral Bohemen (Tsjechië) was Antonin Dvořák.

In nieuwsbrief 19 van de Duetsalon, die als thema had ‘het Romantisch duet’,  is al kort ingegaan op zijn persoon, geplaatst in de tijd van de Romantiek (1800-1890). Uit deze nieuwsbrief zijn de relevante gegevens overgenomen. In de biografie over Charles Villiers Stanford figureert Dvorák eveneens en dus is het lezen daarvan ook nuttig.

 

Omdat zijn persoon niet te begrijpen is zonder een goede kennis van de historische situatie op dat moment wordt hieraan in déze biografie een apart hoofdstuk gewijd.

 

Zoals gebruikelijk geven de laatste hoofdstukken een kort overzicht van zijn muziek in het algemeen en met name van zijn solo- vocale muziek geschikt voor alt/ mezzo en van duetmuziek  voor de sopraan- alt combinatie.

 

 

Hoofdstukindeling:

  1. (Politiek)-Historische achtergronden: de geschiedenis van Bohemen, met name in de 19de eeuw
  2. De Romantiek en het muzikale Nationalisme
  3. Een biografie van Dvořák
  4. De werken van Dvořák in het algemeen; vocale solo`s voor alt/ mezzo en SA-duetten

 

1.(Politiek)-Historische achtergronden: de geschiedenis van Bohemen, met name in de 19de eeuw

 

 midden-europa ca, 1000

  bezit van oostenrijkse habsburgers 1648

1871

1919

          Bohemen ca. 1000 na Chr.

Bohemen, bezit van de Oostenrijkse Habsburgers 1648

          Bohemen: Situatie 1871

 Tsjecho-Slowakije 1919 onafhankelijk

 

Op bovenstaande landkaarten is de uitermate ingewikkelde geschiedenis van de Tsjechen en Slowaken enigszins te volgen: Slowakije werd al vroeg in de geschiedenis ingelijfd door de Magyaren (Hongaren) en hoorde tot 1918 bij Hongarije.

Bohemen en Moravië verenigden zich en in de 10de eeuw werd het land gechristianiseerd door Václav die uiteindelijk de

Duitse keizer als leenheer moest erkennen. Zijn heidense broer verweet hem een zwakke houding en liet hem vermoorden. Václav werd later heilig verklaard (de heilige Wenceslaus) en werd de patroonheilige van het land. In de 14de eeuw kende Bohemen een bloeitijd en werd in Praag de eerste universiteit van het Heilige Roomse Rijk (= Duitse rijk) gesticht.

De 15de eeuw was de eeuw van de Hussietenoorlogen (vorm van protestantisme).

In de 16de eeuw namen de Habsburgers de Boheemse kroon over van hun Poolse voorgangers en in de eerste eeuw van hun bestuur bloeide de cultuur aan het Praagse hof enorm: de componisten Philippe de Monte en Hans Leo Hassler werkten er onder andere.

De Tsjechische protestantse edelen werden echter steeds meer ontevreden over de toenemende invloed van de katholieke Oostenrijkse adel en eisten volledige godsdienstvrijheid. De Dertigjarige Oorlog ontstond (1618-1648) en uiteindelijk verloor Bohemen de staatsrechterlijke zelfstandigheid binnen het Heilige Roomse Rijk en de Tsjechen en Moraviërs moesten hun godsdienst opgeven. Veel Tsjechische edelen werden onthoofd of vluchtten het land uit. Praag en veel andere steden werden volgebouwd met ‘super’- barokke kerken en paleizen, maar de bevolking werd onderdrukt, leefde in grote armoede en moest weer katholiek worden. Het Duits werd de voertaal en het Tsjechisch overleefde alleen nog als taal op het platteland bij de onderste lagen van de bevolking.

Op de dorpsscholen werd wel les gegeven in het Tsjechisch én er werd speciaal in Bohemen zeer veel aan muziekonderwijs gedaan door de onderwijzers die ook altijd het (dorps)kerkorgel bespeelden. In de 18de eeuw werden de Tsjechen door een Engelse musicoloog ‘het meest muzikale volk van Duitsland en misschien wel van heel Europa’ genoemd.

De meest begaafden kwamen terecht in de huisorkesten van de adel of ze kregen vervolgonderwijs in kloosterscholen en op jezuďetencolleges. Omdat de levensvoorwaarden in het buitenland beter waren, trokken velen van hen weg uit hun land, naar Wenen of naar Italië, Spanje of Frankrijk.

Tot in de 19de eeuw had het begrip ‘Bohemer’ alleen een geografische betekenis: ‘:iemand die uit Bohemen komt’, maar het kon iemand zijn die Tsjechisch óf Duits sprak.

Rond 1800 vond de Tsjechische culturele renaissance plaats via het Duits:

Onder invloed van J. Herders Stimmen der Völker in Liedern waarin ‘de zachtaardige Slaven en hun volksaard’ opnieuw ontdekt werden,  groeide de belangstelling enorm. De eerste krant in het Tsjechisch verscheen en een leerstoel voor

Tsjechische taal en letterkunde werd in Praag geopend. In 1823 werd voor het eerst een opera in de Tsjechische taal uitgevoerd. Veel liberale Boheemse Duitsers sympathiseerden tot 1848 met het cultureel-politieke streven van de Tsjechen naar zelfstandigheid. Daarna groeiden ze uit elkaar en gingen de Tsjechen, hoewel ze Duits schreven, ‘Tsjechisch denken’. In 1861 werd de bouw van een Nationaal Theater door de Boheemse Landdag goedgekeurd en in datzelfde jaar kwam, vijf jaar na vertrek, Bedřich Smetana vanuit Zweden waar hij een eigen muziekschool was begonnen, weer terug in Praag. Hij moest eerst zijn moedertaal nog leren, maar werd uiteindelijk de grondlegger van de Tsjechische nationale muziek.

Uiteindelijk verkregen de Tsjechen hun zelfstandigheid na de 1ste Wereldoorlog in 1918, weliswaar niet geheel in de gewenste vorm, omdat zij toen gedwongen werden één land te vormen samen met de Slowaken.

 

2. De Romantiek en het muzikale Nationalisme

 

Fr. Revolutie         Restauratieperiode       Liberale grondwetswijziging     steeds sterker wordend nationalisme +    patriottisme   modern imperialisme

                                                                        opkomst socialisme

                                                       Duitsland wint Frans.-Duitse oorlog     impressionisme/  WO I

  1800    -                 1814       -                  1848                                                  1870         1880                  1914

Componisten ‘zelfstandig’, dus onzekerder bestaan

Concerten tegen betaling

Muziek voor groot publiek

i.p.v. ‘hof’

Men gaat op tournée/  geeft recitals en muziekonderwijs

 

‘piano’ ontstaat

Liederen vooral in salons gezongen

Solistische recitals

 

én

Massale orkestraties

Welvaart bourgeoisie neemt toe

Industriële revolutie nu ook in Frankrijk

 

Muziekdrukkunst ontwikkelt zich

Grote publieke concerten

en beroepsdirigenten

Invloed van folklore en traditionele muziek

Muziek meer ‘ klassiek’

Overdrevenheid van vormen

Gigantische werken en orkesten

Vroege Romantiek

1800-1830

Hoog Romantiek

1830-1850

Late Romantiek

                     1850-1890

Eeuwwisseling/ Impressionisme

1890-1920

 

 

ßHaydn/Mozart/     Beethoven/Schubert /

Mendelssohn/ Schumann ŕ

 

 

Berlioz/ Bizet/ Wagner/ Offenbach/ Franck /

Brahms/         Grieg/Smetana/Dvořák/Tsjaikovski

Rubinstein

Wolf/Bruckner/Mahler

Fauré i.t.t. Saint  Saens

 

            

Frankfurt Groep: groep studenten die eind 1890 studeerde in Frankfurt a/ M aan het Hoch conservatorium : afkeer van Beethoven; richtte zich op de  ‘klassieken’:  Schubert,  Schumann, Brahms, Grieg en Fauré  (the French Connection)

Neudeutsche Schule : invloed Berlioz, /Mozart,  Bach, Beethoven: op Franz Liszt (1811-1886) + Wagner (1813-1883) : voorloper atonaliteit 

Verisme of Realisme: Comte Vincent d'Indy (1851 - 1931), Leoš Janácek (1854 - 1928),  Ernest Chausson (1855 - 1899), Giacomo Puccini (1858 - 1924),

                                                                                                     2de Weense school : ca.1920-1935;  teruggrijpen op 1ste

                                                                                                                                        Weense school: Mozart, Haydn en Beethoven; door  Arnold

                                                                                                                                         Schőnberg en zijn ll. Alban Berg en Anton Webern; seriële

                                                                                                                                         muziek of dodecafonie.

Romantiek+ Nationalisme

                                    In Tsjecho-Slowakije: Bedrich Smetana (1824-1884)/ Antonin Dvorak(1841-1904)

                           In Groot-Brittannië  : Charles Villiers Stanford  (1852-1924); Hubert Parry (1848-1918)

                                    In Noorwegen: Edward Grieg ( 1843-1907)

                                    In Finland: Sibelius ( 1865- 1957)

                                    In de V.S.: Edward MacDowell (1860-1908)-studeerde ook in Frankfurt

                                                      Charles Ives (1874-1954)

(Franse) Impressionisme :                                M. Ravel (1875-1937)

  gaf stimulans aan impressionisme elders                                G. Fauré ( 1845-1924)

                                                                                                 P. Dukas (1865-1935)

                                                                                                 C. Debussy (1862- 1918)

       Nationalisme/ Impressionisme in Rusland: Groupe des Cinq, m.n. A. Scriabin ( 1872-1915)

       Impressionisme in Duitsland                    : Hugo Wolf (1860-1903); Gustav Mahler (1860-1911)

       Impressionisme in Italië                           :  O. Respighi (1879-1936)

       Impressionisme in Spanje                         :  I. Albéniz (1860-1909)

 

In de late achttiende eeuw was er grote politieke en sociale onrust zoals de Amerikaanse Burgeroorlog, de Franse Revolutie en het begin van de Industriële Revolutie, waardoor allerlei maatschappelijke veranderingen zichtbaar werden. In alle kunsten ontstonden daardoor natuurlijk ook veranderingen. De nieuwe stijlperiode, volgend op het Classicisme, werd Romantiek genoemd en besloeg het grootste deel van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Het romantische denken kwam het eerst naar voren bij schrijvers als Goethe, Schiller, Heine, Byron, Scott en Wordsworth en bij een schilder als Goya.

Vrijheidsdrang was een belangrijke factor, maar de vernieuwingen gingen niet in één bepaalde richting.

In de romantische literatuur werden middeleeuwse verhalen met jonkvrouwen en dappere ridders en veel mystiek beschreven, in de schilderkunst ontstonden fantastische, shockerende en exotische scčnes,  aan historische bronnen ontleend.

Daarnaast werden op zeer realistische wijze actuele gebeurtenissen als opstanden (1830, 1848) en massale veldslagen afgebeeld. De satire werd gebezigd en de liefde voor de natuur veelvuldig geuit. Allerlei nationalistische bewegingen vonden na 1850 hun weerslag in de kunst.

Elke componist schiep zijn eigen idioom, een herkenbare stijl. Daarom is het moeilijk om gemeenschappelijke kenmerken te geven, maar “ vrijheid, beweging, passie en streven naar het ‘onbereikbare’, vaagheid , suggestie en symboliek”waren dat in ieder geval. Het ritme in de muziek werd gevarieerder, nieuwe maatsoorten werden mode en om de spanning te verhogen werden syncopen toegepast. De tempi werden extreem snel of uiterst langzaam. Chromatiek werd na 1850 veelvuldig gebruikt, verschillen tussen luid (ff) en zacht (pp) werden groot en zeer plotseling voorgeschreven.

Nieuwe vormen en genres als ‘Lieder’ en liederencycli ontstonden. Omdat er veel technische verbeteringen waren aan de instrumenten en er bovendien nieuwe instrumenten kwamen (celesta, pauken, harmonium, saxofoon, enz.) ontstonden er nieuwe klankkleuren in het orkest. Ook kregen de musici een grondige professionele opleiding met de komst van conservatoria.

De koormuziek uit de Romantiek  –missen, requiems en Te Deums, meestal monumentale werken- werd niet voor de kerk, maar voor de concertzaal gecomponeerd en uitgevoerd met een compleet orkest en ook vaak met een extra orgel.

 

In bovenstaande tabel is een globale indeling gegeven van de periodes van de Romantiek, de verschillende stromingen en de vertegenwoordigers daarvan, maar het beeld van deze periode is hiermee niet compleet: In de toekomst zal het zeker aangevuld worden met biografieën van andere belangrijke vertegenwoordigers als Brahms, Grieg en Sibelius.

 

 

3. Een biografie van Dvořák

Antonín Dvořáks (1) vader, František Dvořák, had een herberg en een slagerij, die hij van zijn vader had geërfd. Zijn moeder Anna Zděnková was de dochter van een rentmeester. Zij waren katholiek en trouwden in 1840. Antonín was in 1841 het eerste van hun negen kinderen.

Op 6-jarige leeftijd ging hij op school in Nelahozeves en kreeg hij zijn eerste vioollessen. In 1853 vertrok hij naar Zlonice om Duits te leren. Hij zong er in het kerkkoor bij Antonín Liehmann en kreeg van hem piano- en orgelles, speelde mee in zijn orkestje én begon met componeren. In 1856 ging Dvořák naar Česká Kamenice (Kamnitz) om zijn Duits te verbeteren zodat hij naar de Duitstalige orgelschool in Praag zou kunnen(1857).  Hij werd aldaar vrij snel altviolist in het orkest van de Caeciliavereniging.

Omdat hij na zijn afstuderen geen baan als organist kon krijgen, werkte hij vanaf de zomer van 1859 als altviolist in het orkest van Karl Komzák, dat in cafés, op marktplaatsen en in kiosken ouvertures, dansen en potpourri's speelde.

Vanaf 1862 speelde het orkest van Komzák in het nieuwe Praagse Interimtheater, dat – tot de bouw van het Nationaal Theater – het enige theater was dat zich in zijn repertoire toelegde op ‘Tsjechische’ opera en toneel. Maar er was nog nauwelijks aanbod hiervan. Dat kwam pas met Bedřich Smetana (zie h.2), wiens opera's De Brandenburger in Bohemen en De verkochte bruid in 1866  in premičre gingen.

Vanaf 1865 gaf Dvořák ook pianolessen om genoeg inkomsten te hebben. Twee bekende leerlingen waren de zusters Josefina en Anna Čermáková. Dvořák werd verliefd op de toen zestienjarige Josefina, maar de liefde bleek niet wederzijds; uiteindelijk trouwde hij acht jaar later in 1873 met haar jongere zus Anna (zie verderop).

 

josef suk

 BedrichSmetana001

  national_theatre_prague

220px-JohannesBrahms

joephina en anna cermakova           

 Janacek

Josef Suk, vioolleerling van Dvořák en later zijn schoonzoon

Bedřich Smetana

          Het Nationale theater in Praag

   Johannes Brahms

Josefina en Anna

Čermáková

        Leoš Janáček

 

Intussen componeerde hij naast kwartetten ook twee symfonieën en een concert voor cello en piano en was hij qua stijl van de Weense klassieken (Haydn, Mozart, Beethoven) geheel opgeschoven naar de Nieuwduitse School van Liszt en Wagner (zie h. 2). Samen met Smetana vooral vormde hij de groep der Jong-Tsjechen. Zij streden tegen de Oud-Tsjechen die vonden dat een nationale Tsjechische opera geheel gebaseerd moest zijn op volksmelodieën. Smetana meende dat daar alleen maar liederenpopourri`s uit zouden komen!

In navolging van Wagner schreef  Dvořák  in 1870 zijn eerste opera Alfred der Grosze op een Duits libretto, maar die werd gedurende zijn leven niet uitgevoerd. In 1871 was zijn opera Král a uhlíř (De Koning en de kolenbrander) op een Tsjechisch libretto klaar, maar de (pas in 1873) begonnen instudering werd snel afgebroken, omdat het werk als te virtuoos gold en de vocale partijen als niet zingbaar beschouwd werden. Dvořák herschreef de opera geheel en maakte er een veel simpeler Singspiel van, ontdaan van alle Meistersinger-imitaties (2), waarna het werk in 1874 met succes werd uitgevoerd. Om meer tijd voor het componeren te hebben, stopte hij als altviolist in het operaorkest.

Zoals reeds vermeld trouwde hij in 1873 met Anna, die altzangeres was. Volgens velen was het een gelukkig huwelijk, hoewel anderen er aan twijfelen (3).

Steeds wanhopig op zoek naar voldoende inkomsten, gaf Dvořák ook muziekles aan een privé- muziekschool en werd hij organist in de Sint Adalbert`s kerk. In 1874 verkreeg hij bij van de "Oostenrijkse commissie voor de kunst", waar de muziekcriticus E. Hanslick in zat, een stipendium voor talentvolle, jonge kunstenaars zonder vermogen, die al eigen werken gepubliceerd hadden. Johannes Brahms die ook in die commissie zat, zorgde ervoor dat hij nog een aantal jaar vervolgstipendia kreeg.

Toen zijn pasgeboren dochter Josefa  in 1875 overleed, begon hij -om zijn verdriet te verwerken- aan de eerste opzet van zijn Stabat Mater (4).  In hetzelfde jaar raakte hij bevriend met de jonge Moravische componist Leoš Janáček.

In 1876 ontstonden zijn Moravische duetten. Op verzoek van Brahms publiceerde de muziekuitgever Fritz Simrock deze (5). Compositorisch was Dvořák nu meer op Brahms georiënteerd, wat onder andere te herkennen is in de Slavische dansen, op. 46. Deze dansen betekenden zijn doorbraak in het buitenland: Duitsland, Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten. Hierna kreeg hij veel compositieopdrachten.

De Slavische periode van Dvořák die gedateerd wordt vanaf 1878 eindigde rond 1882 vooral om politieke redenen: De Boheemse Landdag begon toen een taalhervorming die de Duitse taal weerde. Dit had in Oostenrijk en Duitsland tot gevolg, dat er een anti-Tsjechische stemming opkwam, die ook voor een aantal uitvoeringen van werken van Dvořák gevolgen had. In het Duitstalige buitenland werden werken, die als Tsjechisch of Slavisch betiteld waren, nauwelijks nog gespeeld.

 

          reizen  ca

  wereldreis

 

Vanuit Engeland begon zijn internationale roem: vooral zijn vocale muziek werd er enthousiast ontvangen (Stabat Mater - 1883). Hij bezocht het land diverse keren en kreeg opdrachten voor oratoriumachtige werken. In 1884 schreef hij de cantate Svatební košile (De Bruidshemden), in 1891 voor de stad Birmingham het Requiem en voor het Leeds Festival in 1885 en 1886 het oratorium Svatá Ludmila (De Heilige Ludmilla). Terwijl hij met het laatstgenoemde werk nog druk bezig was, maakte De Bruidshemden snel furore in Engels sprekende landen als de V.S. en Australië.

Peter Tsjaikovski bezocht hem in 1888 in Praag en via hem ontving hij een uitnodiging van het Keizerlijk Russisch Muziek Genootschap voor een concert in Moskou en een verzoek zijn eigen werk in Petersburg te komen dirigeren.

In 1890 verleende de Universiteit van Cambridge hem een eredoctoraat en de Praagse Universiteit moest zich fatsoenshalve haasten om hem nu ook een doctoraat toe te kennen.

Van 1892 tot 1895 onderbrak Dvořák zijn docentschap aan het Praags conservatorium (sinds 1891) om directeur te worden van het door Jeanette Thurber gestichte National Conservatory in New York. Zij streefde er al jaren naar een nationale Amerikaanse muziektraditie op te bouwen en ze hoopte dat met behulp van  Dvořák te kunnen realiseren.

Dvořák had veel belangstelling voor de negermuziek en was er van overtuigd dat deze als basis moesten gaan dienen voor de toekomstige ‘nationale’ muziek. Naast het werk aan het conservatorium dirigeerde hij op diverse plaatsen én componeerde hij een aantal stukken. Zo ontstonden belangrijke "Amerikaanse" werken, als de symfonie nr. 9 Uit de Nieuwe Wereld, dat zijn populairste compositie werd.

Omdat de Verenigde Staten in 1893  in een diepe economische crisis verkeerden en de man van J. Thurber failliet dreigde te gaan, ontving Dvořák haast geen salaris meer. Maar desondanks componeerde hij in 1894, op het hoogtepunt van zijn financiële zorgen, de Bijbelse Liederen, opus 99. Met onderbrekingen verbleef hij drie jaar in de Verenigde Staten, maar een Amerikaanse componistenschool heeft hij niet van de grond gekregen.

Terug in eigen land verdiepte hij zich in de eigen folklore en volkspoëzie en introduceerde een nieuw fenomeen in de Tsjechische muziek: de ‘spraakmelodie’, gebaseerd op het ritme en de intonatie van de Tsjechische taal. Veel schreef hij ook voor de zanger Alois Göbl. Rusalka werd wel in 1901 zijn grootste theatersucces. In datzelfde jaar werd hij zestig en dat leidde tot groots opgezette festiviteiten in heel Bohemen. Zijn dochter Magda trad inmiddels ook succesvol op als altzangeres. Zijn inspiratie was echter opgebrand en hij kwam nauwelijks nog tot componeren.  Tamelijk onverwacht stierf hij in 1904 vermoedelijk aan een embolie van een longslagader.

 

4.D e werken van Dvořák in het algemeen; vocale solo`s voor alt/ mezzo en SA-duetten

De nummering van Dvořáks werken is zeer verwarrend. Dat komt omdat hij zelf veel jeugdwerken, al of niet van opusnummers voorzien, vernietigd heeft. Sommige overgebleven werken hielden hun nummers, maar vaak ook vervielen die óf ze werden aan ander werk gegeven. Soms werden vroege werken met hoge nummers uitgegeven om ze ‘rijper’ te doen lijken of werden latere werken van vroege nummers voorzien om ze als ouder werk, buiten Simrock om, voor meer geld te kunnen verkopen aan andere uitgevers. De Tsjechische musicoloog Jarmil Burghauser heeft het ontstaan van al Dvořáks werken chronologisch vastgesteld en in zijn Thematische Catalogus (1960) gepubliceerd.

Deze bevat veel Orkestwerken (symfonieën, concerten, concertstukken, serenades, suites, dansen, ouvertures en symfonische gedichten), Kamermuziek ( piano solo, piano vierhandig, viool en piano, cello en piano, trio`s, kwartetten en kwintetten) en

Vocale werken:

.opera`s en toneelmuziek

.missen, oratoria en cantates

.liederen voor een zangstem en piano

.liederen voor een zangstem en orgel

.liederen voor een zangstem en orkest

.duetten en kwartetten voor zangstemmen en piano

en verder nog: liederen voor gemengd koor en voor mannenkoor a capella, en mannenkoor en piano

 

Voor de solo alt/ mezzo-stem zijn relatief veel werken geschreven, omdat hij twee alten in zijn omgeving had: zijn vrouw Anna en zijn dochter Magda. Een aantal andere solowerken is geschreven voor zijn eerste liefde: de sopraan Josefa.

Via de site van Boosey& Hawkes is gemakkelijk te vinden waar welk werk is uitgegeven én in welke ligging:

 

Biblical Songs (Bijbelse liederen) opus 99 ( low voice)

Gypsy songs (Zigeunerliederen)   opus 55 (low voice)

Stabat Mater,  opus 58- Alt solo: Inflammatus et Accensus

 

De belangrijkste SA duetten zijn:

De Moravische duetten. Oorspronkelijk hebben ze de opusnummers 29, 32 en 38, maar 29 en 32 zijn later uitgegeven onder  het gemeenschappelijke opusnummer 32/  Klänge aus Mähren (deel 1: 1  t/m  7; deel 2:  8  t/m  13)-  (Simrock)

4 Duette fűr Sopran und Alt  Opus 38 (Simrock)

O sanctissima dulcis virgo Maria, Opus 19a,  is een duet voor alt en bariton (oorspronkelijk  geschreven voor zijn vrouw Anna en Alois Göbl)

 

 

Noten:

1. De naam Dvořák is afgeleid van dvůr= hof en dvorec=hoeve; de afgeleide beroepen zijn dvořan=hoveling en dvořák= (vrije) boer of bediende op het erf van een landgoed (bij ons Hofman of van der Hoeven).

2. Op het eind van zijn leven zou hij weer tot de Nieuwduitse school terugkeren in zijn symfonische gedichten en opera`s..

3. Anna dwong haar man later ruzie te maken met de uitgever Simrock omdat ze de betalingen niet hoog genoeg vond. Contacten met zijn familie moest hij vermijden omdat ze te min waren in haar ogen.

4. Hij voltooide het Stabat Mater anderhalf jaar later nadat er nog twee kinderen waren gestorven. Het wordt ook wel het ‘eerste oratorium van de moderne Tsjechische muziek ‘genoemd. (J. de Waard p. 70)

5. Moravische duetten: De eerste vier voor sopraan en tenor (opus 20) zijn opgedragen aan de vrouw van de rijke Praagse koopman Jan Neff

Iets later schreef hij die voor SA (opus 29 en 32) . Simrock zorgde ervoor  dat de duetten van een Duitse tekst werden voorzien  (Klänge aus Mähren) zodat ze beter verkocht konden worden .

 

Bronnen:

Websites:

Biografie : http://nl.wikipedia.org/wiki/Anton%C3%ADn_Dvo%C5%99%C3%A1k

Overzicht werken (op opus nummer): http://imslp.org/wiki/List_of_compositions_by_Anton%C3%ADn_Dvo%C5%99%C3%A1k

Overzicht werken  (vrij complete lijst): http://imslp.org/wiki/Sortable_list_of_works_by_Anton%C3%ADn_Dvo%C5%99%C3%A1k

Overzicht al zijn werken: http://imslp.org/wiki/Anton%C3%ADn_Dvo%C5%99%C3%A1k_-_Complete_Works_Edition

Overzicht van alle (gratis) te downloaden werken bij Imslp: http://imslp.org/wiki/Category:Dvo%C5%99%C3%A1k,_Anton%C3%ADn

Overzicht van (gratis) te downloaden koorwerken bij CPDL: http://www2.cpdl.org/wiki/index.php/Anton%C3%ADn_Dvo%C5%99%C3%A1k

 

Uitgeverijen bladmuziek: via de site van Boosey & Hawkes 

 

Boeken/ naslagwerken:

J. de Waard, Dvořák, Haarlem (Gottmer-reeks) 1990

The New Grove – 1995, artikel John Clapham

W. Steffelaar, Muzikale stijlgeschiedenis, Amsterdam 1999

Donald J. Grout & Claude V. Palisca, Geschiedenis van de Westerse muziek, (Nederlandse vertaling), Amsterdam 2004, 5de druk

Bosatlas van de Wereldgeschiedenis, Wolters-Noordhoff, 1983

Putgzer, Historischer Weltatlas , Berlijn , 2001

 

 

Terug  naar de  Homepage