Dietrich Buxtehude (1637-1707)

 

 

C. De plaats van Buxtehude in de Barok , met de nadruk op zijn vocale muziek     

De werken van Buxtehude (BuxWV*) kunnen we onderverdelen in 

1. vocale en 2. instrumentale werken. 

Hierna wordt gekeken welke muziek beschikbaar is voor de altstem (3).

 

 1. Vocale werken:

Op acht huwelijkscomposities na  hebben al zijn 128 compleet overgebleven vocale werken ‘geestelijke’ teksten. Men noemt ze vaak onterecht ‘cantates’. Dit begrip hoort in deze tijd, zoals eerder vermeld in B, bij de wereldlijke muziek.

 

Buxtehude gebruikte drie verschillende soorten tekst :

-a.  proza: veelal bijbels, inclusief Latijnse gewijde teksten , overeenkomend met de muzikale categorie ‘concertos’

-b.  Duitse koralen overeenkomend met de muzikale categorie ‘koraalzettingen                 

-c.  overige strofische poëzie, overeenkomend met de muzikale categorie ‘aria`s’         

    

      als hij twee of meer tekst/muziektypes in hetzelfde muziekstuk gebruikte , noemen we dat de

-d.  cantate--vorm  

 

      als alle bovenstaande categorieën niet van toepassing zijn, noemen we het:

-e.  gemengd (miscellaneous) vocaal werk

-f.  Abendmusik: een oratoriumachtige vermenging van koren, recitatieven,strofische aria`s, koralen.

     Niets is hiervan overgebleven op de libretti van drie ‘oratoria’ na (onderwerp niet verder uitgewerkt).

                                                   

Ad a. Alle Duitse proza teksten komen uit de Luther Bijbel, m.n. uit de psalmen. De tekst werd verdeeld in korte frases die ieder een nieuw muzikaal motief kregen, nauw aansluitend bij de woorden. De concertato stijl was dominant en de muziek was meestal voor solo- stem. Soms zeer homogeen met alleen een ostinato bas, soms met recitatieven en ‘aria’achtigheden en een apart Alleluia of Amen gedeelte.

In deze categorie overheersen de Latijnse (Vulgaat) teksten de Duitse.

De Butorac uitgaven vermelden dat Buxtehude naast Bijbelse teksten ook mystieke teksten van de Jezuïeten gebruikte**

 

Ad b. Hoewel een koraal  eigenlijk identiek is aan een strofisch gedicht, is het verschil dat deze een specifieke melodie heeft, die Buxtehude bijna altijd als cantus firmus gebruikte. Meestal zet Buxtehude deze melodie homofoon in de sopraanpartij, met instrumenten om de stem te begeleiden en om tussenspelen tussen de frases(zinsdelen) te voorkomen. Bijna altijd worden verscheidene verzen van het koraal gezet, meestal ‘homogeen’, maar soms lijkend op aria`s en nauwelijks nog op de cantus firmus (BuxWV60: Jesu meine Freude.)

 

Ad c. De belangrijkste aparte categorie is het strofische gedicht.  Buxtehude haalde heel veel Duitse -vroeg Piëtistische- gedichten uit eigentijdse kerkelijke zangbundels, gepubliceerd tussen 1659 en 1686. Hij ‘leende’ er niet de bijbehorende muziek bij. De meeste aria`s verschillen wel qua muziek in de verschillende strofes. Er zijn ook strofische gedichten met een geheel doorgecomponeerde melodie en sommige zijn meer aria -cantatas: de eerste strofe is een apart deel voor alle stemmen in concertato stijl , de volgende strofes zijn gezet als een aria voor solostemmen met een ritornello of refrein en in de laatste strofe bevindt zich een ‘concertato’ Amen of Alleluia.

De tekstdeclamatie in Buxtehude`s aria`s is ‘soepel’ en qua stijl veel meer lijkend op die van Monteverdi en Carissimi dan op die van zijn Italiaanse tijdgenoten, bij wie de muziek de tekst totaal overheerste in de ‘da capo aria’. Zover we weten, ontbreekt de ‘da capo aria’ geheel bij Buxtehude.

 

Ad d. Twintig cantatas hebben een combinatie van ‘concerto’ en ‘aria’ qua muziek en qua tekst zowel ‘bijbelse’ woorden als ‘modern’ commentaar daarop. Ze hebben allemaal Duitse teksten, behalve de Membra Jesu Nostri (BuxWV75). Elke cantata begint ‘concerto’, vaak voorafgegaan door een instrumentale sonata. Dan volgt de aria, in enigerlei soort strofische vorm, waarna op het eind de concertato-stijl weer terugkomt.

Slechts zelden combineert Buxtehude ‘koraal’ met aria (BuxWV86) of concerto met ‘koraal’ (BuxWV29) tot een cantata.

Er zijn vijf voorbeelden van de ‘oude gemengde cantatevorm’ die alle drie elementen combineert (BuxWV4, 34, 43, 51, 112). In de achttiende eeuw werd door velen deze ‘gemengde stijl’ nog voorzien van een recitatief en heette toen ‘nieuwe gemengde cantatevorm’.

 

Ad e. Hiertoe hoort o.a. de muziek die Buxtehude voor zijn vaders begrafenis op 29 januari 1674 schreef (BuxWV76). Het zou een koraal- aria cantata genoemd kunnen worden, maar waarschijnlijk werden de twee delen apart uitgevoerd. Kijk voor uitleg van BuxWV76 verderop in dit artikel.

 

2. Instrumentale werken:

Buxtehude`s instrumentale werken kunnen verdeeld worden in:

-a. orgelmuziek

-b. klavecimbel of clavichord muziek

-c. kamermuziek

 

Ad a. Zijn orgelmuziek is te verdelen in ‘vrij’ gecomponeerde stukken en stukken gebaseerd op een ‘cantus firmus’ koraal. Zijn vrije werk heeft meestal preludes en fuga`s. Zijn koraalzettingen zijn onderverdeeld in: koraalvariaties, koraalfantasia en koraalpreludes.

 

Ad b. Buxtehude heeft zelf geen muziek van deze categorie gepubliceerd, maar er is een manuscript dat aan hem wordt toegeschreven, waarin negentien suites staan.

 

Ad c. Tijdens Buxtehude`s leven werden kamermuziekcollecties gepubliceerd: een sonatecollectie voor viool, gamba en continuo en twee voor viool, gamba en klavecimbel, een vrij unieke voor gamba solo en drie trio sonatas.  In alle sonatas treedt de gamba op.

 

Buxtehude heeft zelf geen muziek voor ‘toetsinstrumenten’ en slechts weinig vocaal werk gepubliceerd. Veel is dus vermoedelijk verdwenen. Zijn vocale muziek werd, met zijn instemming, verzameld door Gustaf Düben.

Deze collectie, 99 vocale werken  gedeeltelijk in manuscriptvorm –autografisch of gekopieerd- , kwam in 1731 in bezit van de Universitaire Bibliotheek te Uppsala. Verder is er nog één verzameling van 20 vocale werken.

In de belangrijke Duitse manuscriptcollecties ontbreekt Buxtehude`s vocale muziek geheel, terwijl zijn orgelmuziek overal - in afschrift-  te vinden is.

Het is duidelijk dat men Buxtehude aanvankelijk vooral zag als een belangrijke orgelcomponist, die veel invloed heeft gehad op Bach. Pas de laatste decennia wordt zijn andere –vocale-  muziek vooral, ook als belangrijk gezien.

Doordat het werk van Buxtehude zo fragmentarisch of in afschriftvorm is overgeleverd is er nog geen compleet chronologisch overzicht van al zijn werken.

 

 

3. Beschikbare muziek voor altstem:

Er, zoals eerder vermeld, in de Barokperiode vooral vocaal solowerk werd gecomponeerd voor sopraan en bas (basso continuo). Ik heb alle beschikbare (uitgegeven) partituren bekeken of de solocantates voor sopraan of tenor misschien in een voor alt haalbare zetting bestonden, maar dat is niet het geval.

Er bestaan dus weinig alt-solocantates. De eerste drie zijn recent uitgegeven door Butorac  (ter ere van het Buxtehudejaar

(1707-2007), te weten:

1. BuxWV59, Jesu, meine Freud und Lust   

2. BuxWV64, Jubilate Domino, omnis terra.

3. BuxWV107, Wenn ich, Herr Jesu, habe dich

4. BuxWV118, de aria ‘Gestreuet mit Blümen. Bladmuziek en uitvoeringen hiervan zijn onvindbaar.

(5. BuxWV76, Fried- und Freudenreiche Hinfarth, is volgens de New Grove, oorspronkelijk  voor sopraan, maar wordt net als

     de eerste drie cantates meestal uitgevoerd door een countertenor. Wellicht is de ligging ervan ook geschikt voor alt/mezzo.

     Ik ben nu op zoek naar de bladmuziek)

    

Ad 1. Deze cantate voor alt, twee violen. altviool, gamba en b.c.,  is ontleend aan het werk van Johann Scheffler geheten: Heilige Seelenlust, oder geistliche Hirten-Lieder, der in ihren Jesum verliebten Psyche, gesungen von Johann Angelo Silesio, und von Herrn Georgio Josepho mit aussbündig schönen Melodeyen geziert, &c. ... , Breslau, 1657.  Deze verzameling bestond uit vier boeken en bevatte 155 hymnen met muziek. `Angelo Silesio' was de  naam die Scheffler aannam toen hij de Lutherse kerk in 1653 verliet om Rooms Katholiek te worden.  De zeer devote tekst is van Piëtistische ‘afkomst’.

 

Ad 2.De tekst van BuxWV64 voor alt, gamba en b.c,  is afkomstig uit Psalm 98, vers 4-6. Voor de rest is er niets bekend over de omstandigheden van het ontstaan ervan. Heel misschien is de cantate geschreven voor Johann Theile, een viola da gamba speler, leerling van Schütz en vriend van Buxtehude toen deze in Lübeck organist was.

De Franse Wikipedia  meldt dat deze cantate misschien geschreven is voor een buitenlandse zanger van de Marienkirche in Lübeck: ‘Men zegt dat een Italiaanse castraat hem heeft gezongen in 1672’.

 

Ad 3. In het handschrift van deze cantate voor alt, twee violen en b.c., dat zich in Uppsala bevindt, staan alleen de drie eerste strofen. De tekst is echter afkomstig uit het boekwerk ‘Der Treue Seel­en-Freund Christ­us Je­sus mit nach denk­lich­en Sinn-Ge­mähl­den, an­mu­thig­en Lehr-Ge­dich­ten und neu­en geist­reich­en Ge­säng­en, ab­ge­druckt und vor­ge­stell­et dat Anna Sophia te Jena in 1658 op 20 jarige leeftijd schreef.  Anna Sophia die ook landgravin van Hessen-Darmstadt was, werd later abdis van het Lutherse adellijk vrouwenstift Quedlinburg waar zij in 1655 was ingetreden. Verdere bijzonderheden over het ontstaan van deze cantate zijn niet te vinden.

 

Ad 4. Deze aria voor alt, vijf strijkers en b.c., een van de weinige seculiere aria`s van Buxtehude, is gezet op een gedicht (van ?), voor de bruiloft van de dochter van de burgemeester van Lübeck, Johann Ritter in 1675. Het lied heeft zes coupletten afgewisseld met een ritornello voor de strijkinstrumenten.

 

Ad 5. Fried- und Freudenreiche Hinfahrt is een collectie van twee cantates, deels geschreven voor de dood van zijn vader

(22 jan.1674) , bestaande uit :

76/1 : ‘Mit Fried und Freud’ Dat stuk werd reeds in 1671 gecomponeerd bij de dood van Meno Hanneken, de superintendent (minister van financiën) van Lübeck. Uit 1671 is slechts een titelpagina gevonden, gestoken in een gedichtenbundel van Hanneken`s vrienden. Daarop heet het ‘Simeons Abschied’. ‘Mit Fried und Freud’ is gebaseerd op Luthers koraal ‘ Mit Fried und Freud ich fahr dahin’, dat ook weer afgeleid is van Simeons gebed (Lucas 2, 26-32) waarin Simeon in Jezus de Verlosser ziet en Maria het komende lijden aankondigt. De muziek is voor sopraan en bas en enige niet nader bepaalde instrumenten. Er zijn uitvoeringen waarin de sopraanpartij door een alt wordt gezongen.

76/2 : ‘Muss der Tod denn auch entbinden’, of ‘Klag-Lied’ Deze cantate  is specifiek voor de dood van Buxtehude`s vader geschreven. Het is een zuiver strofische aria voor sopraan, over meer dan twee octaven, met niet gespecificeerde instrumenten en b.c.  In 1674 zijn 76/1 en 76/2 bij elkaar gevoegd. De bladmuziek van 76/1 is beschikbaar via deze link.

Zoals gezegd wordt dit stuk regelmatig uitgevoerd door een countertenor.

 

* De Buxtehude-Werke-Verzeichnis, afgekort BuxWV,  is samengesteld door Georg Karstädt en verscheen in 1974 als Thematisch-Systematisches Verzeichnis der Musikalischen Werke von Dietrich Buxtehude . In 1985 verscheen een tweede, bijgewerkte editie. De catalogus is thematisch geordend en bevat 275 werken.

BuxWV 1 t/m 114 bevat alfabetisch (naar eerste letter van de tekst) zijn kerkelijke vocale muziek, BuxWV 115 t/m 122 zijn wereldlijke vocale muziek (bruiloftsmuziek); 123 en 124 zijn vocale canons en 125 t/m 135 zijn verloren vocale werken.

Hierna volgen zijn orgel- en andere werken.

In de Anhang ("Appendix") staan 13 werken die foutief dan wel vermoedelijk onterecht aan hem toegeschreven zijn.

 

*** Butorac wil vooral aantonen dat Buxtehude een handige oecumenische achtergrond heeft: protestants/ Luthers met Jezuïeten(=katholieke) teksten , psalmen uit de Joodse overlevering . Verder heeft  het katholicisme na het 2de Vaticaans concilie ook de volkstaal aanvaard en dat heeft gevolgen gehad voor de ‘muziektaal’.

 

 

 

 

                            Voor de hoofdstukken B, C en D. dient doorgelinkt te worden:

A.

Een korte biografie van Buxtehude

 

B.

De Barok:

1. wereldlijke en

2. kerkmuziek:

Rooms-katholieke en Lutherse muziek,

vocale en instrumentale ontwikkeling

D.

Tijdgenoten van Buxtehude en hun belangrijkste vocale werken

 

 

 

Terug naar  de  Homepage