C. De plaats van Buxtehude in de Barok , met de nadruk op zijn vocale
muziek
De werken van Buxtehude (BuxWV*) kunnen we onderverdelen in
1. vocale en 2. instrumentale werken.
Hierna wordt gekeken welke muziek beschikbaar is voor de
altstem (3).
1. Vocale
werken:
Op acht huwelijkscomposities na hebben al zijn 128 compleet overgebleven
vocale werken ‘geestelijke’ teksten. Men noemt ze vaak onterecht
‘cantates’. Dit begrip hoort in deze tijd, zoals eerder vermeld in B, bij
de wereldlijke muziek.
Buxtehude gebruikte drie
verschillende soorten tekst :
-a. proza: veelal bijbels, inclusief
Latijnse gewijde teksten , overeenkomend met de muzikale categorie ‘concertos’
-b. Duitse koralen overeenkomend met de
muzikale categorie ‘koraalzettingen’
-c. overige strofische poëzie,
overeenkomend met de muzikale categorie ‘aria`s’
als hij twee
of meer tekst/muziektypes in hetzelfde muziekstuk gebruikte , noemen we dat
de
-d. cantate--vorm
als alle
bovenstaande categorieën niet van toepassing zijn, noemen we het:
-e. gemengd (miscellaneous)
vocaal werk
-f. Abendmusik:
een oratoriumachtige vermenging van koren, recitatieven,strofische aria`s,
koralen.
Niets is
hiervan overgebleven op de libretti van drie
‘oratoria’ na (onderwerp niet verder uitgewerkt).
Ad a. Alle Duitse proza
teksten komen uit de Luther Bijbel, m.n. uit de psalmen. De tekst werd
verdeeld in korte frases die ieder een nieuw muzikaal motief kregen, nauw
aansluitend bij de woorden. De concertato stijl
was dominant en de muziek was meestal voor solo- stem. Soms zeer homogeen
met alleen een ostinato bas, soms met recitatieven en ‘aria’achtigheden
en een apart Alleluia of Amen gedeelte.
In deze categorie
overheersen de Latijnse (Vulgaat) teksten de Duitse.
De Butorac
uitgaven vermelden dat Buxtehude naast Bijbelse
teksten ook mystieke teksten van de Jezuïeten gebruikte**
Ad b. Hoewel een
koraal eigenlijk identiek is aan een
strofisch gedicht, is het verschil dat deze een specifieke melodie heeft,
die Buxtehude bijna altijd als cantus firmus gebruikte. Meestal zet Buxtehude
deze melodie homofoon in de sopraanpartij, met instrumenten om de stem te
begeleiden en om tussenspelen tussen de frases(zinsdelen) te voorkomen.
Bijna altijd worden verscheidene verzen van het koraal gezet, meestal
‘homogeen’, maar soms lijkend op aria`s en nauwelijks nog op de cantus firmus (BuxWV60: Jesu meine Freude.)
Ad c. De belangrijkste
aparte categorie is het strofische gedicht.
Buxtehude haalde heel veel Duitse -vroeg
Piëtistische- gedichten uit eigentijdse kerkelijke zangbundels,
gepubliceerd tussen 1659 en 1686. Hij ‘leende’ er niet de bijbehorende
muziek bij. De meeste aria`s verschillen wel qua muziek in de verschillende
strofes. Er zijn ook strofische gedichten met een geheel doorgecomponeerde
melodie en sommige zijn meer aria -cantatas: de
eerste strofe is een apart deel voor alle stemmen in concertato
stijl , de volgende strofes zijn gezet als een aria voor solostemmen met
een ritornello of refrein en in de laatste strofe
bevindt zich een ‘concertato’ Amen of Alleluia.
De tekstdeclamatie in Buxtehude`s aria`s is ‘soepel’ en qua stijl veel meer
lijkend op die van Monteverdi en Carissimi dan op die van zijn Italiaanse tijdgenoten,
bij wie de muziek de tekst totaal overheerste in de ‘da capo aria’. Zover
we weten, ontbreekt de ‘da capo aria’ geheel bij Buxtehude.
Ad d. Twintig cantatas hebben een combinatie van ‘concerto’ en ‘aria’
qua muziek en qua tekst zowel ‘bijbelse’ woorden
als ‘modern’ commentaar daarop. Ze hebben allemaal Duitse teksten, behalve
de Membra Jesu Nostri (BuxWV75). Elke cantata
begint ‘concerto’, vaak voorafgegaan door een instrumentale sonata. Dan volgt de aria, in enigerlei soort
strofische vorm, waarna op het eind de concertato-stijl
weer terugkomt.
Slechts zelden combineert
Buxtehude ‘koraal’ met aria (BuxWV86) of concerto
met ‘koraal’ (BuxWV29) tot een cantata.
Er zijn vijf voorbeelden
van de ‘oude gemengde cantatevorm’ die alle drie elementen combineert
(BuxWV4, 34, 43, 51, 112). In de achttiende eeuw werd door velen deze
‘gemengde stijl’ nog voorzien van een recitatief en heette toen ‘nieuwe
gemengde cantatevorm’.
Ad e. Hiertoe hoort o.a.
de muziek die Buxtehude voor zijn vaders
begrafenis op 29 januari 1674 schreef (BuxWV76). Het zou een koraal- aria cantata genoemd kunnen worden, maar waarschijnlijk
werden de twee delen apart uitgevoerd. Kijk voor uitleg van BuxWV76
verderop in dit artikel.
2. Instrumentale werken:
Buxtehude`s instrumentale
werken kunnen verdeeld worden in:
-a. orgelmuziek
-b. klavecimbel
of clavichord muziek
-c. kamermuziek
Ad a. Zijn orgelmuziek is
te verdelen in ‘vrij’ gecomponeerde stukken en stukken gebaseerd op een
‘cantus firmus’ koraal. Zijn vrije werk heeft
meestal preludes en fuga`s. Zijn koraalzettingen zijn onderverdeeld in:
koraalvariaties, koraalfantasia en koraalpreludes.
Ad b. Buxtehude
heeft zelf geen muziek van deze categorie gepubliceerd, maar er is een
manuscript dat aan hem wordt toegeschreven, waarin negentien suites staan.
Ad c. Tijdens Buxtehude`s leven werden kamermuziekcollecties
gepubliceerd: een sonatecollectie voor viool, gamba en continuo en twee
voor viool, gamba en klavecimbel, een vrij unieke voor gamba solo en drie
trio sonatas.
In alle sonatas treedt de gamba op.
Buxtehude heeft zelf geen
muziek voor ‘toetsinstrumenten’ en slechts weinig vocaal werk gepubliceerd.
Veel is dus vermoedelijk verdwenen. Zijn vocale muziek werd, met zijn
instemming, verzameld door Gustaf Düben.
Deze collectie, 99 vocale werken gedeeltelijk in manuscriptvorm
–autografisch of gekopieerd- , kwam in 1731 in bezit van de
Universitaire Bibliotheek te Uppsala. Verder is er nog één verzameling van
20 vocale werken.
In de belangrijke Duitse manuscriptcollecties ontbreekt Buxtehude`s vocale muziek geheel, terwijl zijn
orgelmuziek overal - in afschrift-
te vinden is.
Het is duidelijk dat men Buxtehude
aanvankelijk vooral zag als een belangrijke orgelcomponist, die veel
invloed heeft gehad op Bach. Pas de laatste decennia wordt zijn andere
–vocale- muziek vooral, ook als
belangrijk gezien.
Doordat het werk van Buxtehude
zo fragmentarisch of in afschriftvorm is overgeleverd is er nog geen
compleet chronologisch overzicht van al zijn werken.
3. Beschikbare muziek voor altstem:
Er, zoals eerder vermeld, in de Barokperiode vooral
vocaal solowerk werd gecomponeerd voor sopraan en bas (basso continuo). Ik
heb alle beschikbare (uitgegeven) partituren bekeken of de solocantates
voor sopraan of tenor misschien in een voor alt haalbare zetting bestonden,
maar dat is niet het geval.
Er bestaan dus weinig alt-solocantates. De eerste drie
zijn recent uitgegeven door Butorac (ter ere van het Buxtehudejaar
(1707-2007), te weten:
1. BuxWV59, Jesu, meine Freud und Lust
2. BuxWV64, Jubilate Domino, omnis terra.
3. BuxWV107, Wenn ich, Herr Jesu,
habe dich
4. BuxWV118, de aria ‘Gestreuet
mit Blümen. Bladmuziek
en uitvoeringen hiervan zijn onvindbaar.
(5. BuxWV76, Fried- und Freudenreiche Hinfarth, is volgens de New Grove, oorspronkelijk voor sopraan, maar wordt net als
de eerste
drie cantates meestal uitgevoerd door een countertenor. Wellicht is de
ligging ervan ook geschikt voor alt/mezzo.
Ik ben nu op
zoek naar de bladmuziek)
Ad 1. Deze cantate voor
alt, twee violen. altviool, gamba en b.c., is ontleend aan het werk van Johann
Scheffler geheten: Heilige Seelenlust, oder geistliche Hirten-Lieder, der
in ihren Jesum verliebten Psyche, gesungen von Johann Angelo Silesio, und von Herrn Georgio
Josepho mit aussbündig schönen Melodeyen geziert, &c.
... , Breslau, 1657. Deze verzameling bestond uit vier boeken
en bevatte 155 hymnen met muziek. `Angelo Silesio'
was de naam die Scheffler aannam
toen hij de Lutherse kerk in 1653 verliet om Rooms Katholiek te
worden. De zeer devote tekst is van
Piëtistische ‘afkomst’.
Ad 2.De tekst van BuxWV64
voor alt, gamba en b.c, is afkomstig uit Psalm 98, vers 4-6. Voor
de rest is er niets bekend over de omstandigheden van het ontstaan ervan.
Heel misschien is de cantate geschreven voor Johann Theile,
een viola da gamba speler, leerling van Schütz en
vriend van Buxtehude toen deze in Lübeck organist
was.
De Franse Wikipedia meldt dat deze cantate misschien
geschreven is voor een buitenlandse zanger van de Marienkirche
in Lübeck: ‘Men zegt dat een Italiaanse castraat hem heeft gezongen in 1672’.
Ad 3. In het handschrift van
deze cantate voor alt, twee violen en b.c., dat
zich in Uppsala bevindt, staan alleen de drie eerste strofen. De tekst is
echter afkomstig uit het boekwerk ‘Der
Treue Seelen-Freund
Christus Jesus mit nach denklichen Sinn-Gemählden, anmuthigen
Lehr-Gedichten und neuen geistreichen Gesängen, abgedruckt und vorgestellet’ dat
Anna Sophia te Jena in 1658 op 20 jarige leeftijd schreef. Anna Sophia die ook landgravin van
Hessen-Darmstadt was, werd later abdis van het Lutherse adellijk
vrouwenstift Quedlinburg waar zij in 1655 was
ingetreden. Verdere bijzonderheden over het ontstaan van deze cantate zijn
niet te vinden.
Ad 4. Deze aria voor alt,
vijf strijkers en b.c., een van de weinige
seculiere aria`s van Buxtehude, is gezet op een
gedicht (van ?), voor de bruiloft van de dochter van de burgemeester van
Lübeck, Johann Ritter in 1675. Het lied heeft zes coupletten afgewisseld
met een ritornello voor de strijkinstrumenten.
Ad 5. Fried-
und Freudenreiche Hinfahrt is een collectie van twee cantates, deels
geschreven voor de dood van zijn vader
(22 jan.1674) ,
bestaande uit :
76/1 : ‘Mit Fried und
Freud’ Dat stuk werd reeds in 1671 gecomponeerd bij de dood van Meno
Hanneken, de superintendent (minister van financiën) van Lübeck. Uit 1671
is slechts een titelpagina gevonden, gestoken in een gedichtenbundel van Hanneken`s vrienden. Daarop heet het ‘Simeons Abschied’. ‘Mit Fried und
Freud’ is gebaseerd op Luthers koraal ‘ Mit Fried und Freud ich fahr dahin’,
dat ook weer afgeleid is van Simeons gebed (Lucas
2, 26-32) waarin Simeon in Jezus de Verlosser ziet en Maria het komende
lijden aankondigt. De muziek is voor sopraan en bas en enige niet nader
bepaalde instrumenten. Er zijn uitvoeringen waarin de sopraanpartij door
een alt wordt gezongen.
76/2 : ‘Muss der Tod denn auch entbinden’, of ‘Klag-Lied’ Deze cantate
is specifiek voor de dood van Buxtehude`s
vader geschreven. Het is een zuiver strofische aria voor sopraan, over meer
dan twee octaven, met niet gespecificeerde instrumenten en b.c. In 1674
zijn 76/1 en 76/2 bij elkaar gevoegd. De bladmuziek van 76/1 is beschikbaar
via deze
link.
Zoals gezegd wordt dit
stuk regelmatig uitgevoerd door een countertenor.
|