De Verlichting in de 18de eeuw

 

 

          Hoofdstuk 1:

de geschiedenis van Rusland

              Hoofdstuk 2:

    de Verlichting in de 18de eeuw

              Hoofdstuk 3:

Catharina de Grote aan de macht

       

 

Hoofdstuk 2  De Verlichting en haar belangrijkste vertegenwoordigers in de 18de eeuw

 

Dit hoofdstuk is eigenlijk een vervolg op – een ander-  hoofdstuk 1. over de Verlichting in de 17de eeuw.

 

Het belangrijkste idee was dat men de waarheid kon vinden met behulp van de ratio (de rede, het verstand) in plaats

van wat bijvoorbeeld kerkelijke autoriteiten zeiden voor ‘waar’ aan te nemen. Kennis voortkomend uit experimenten moest traditionele kennis en gewoonten vervangen. De Verlichting verwierp ‘het door God gegeven’ absolutisme en bracht de

scheiding tussen kerk en staat. Men ging er van uit dat de mens gelijk was, van nature goed, autonoom, onafhankelijk en meester van zijn eigen lot. Die kennis kon door middel van onderwijs worden verspreid (1).

Omdat kennis macht is, wilde men tot een kritisch, samenvattend overzicht komen van de bestaande kennis: de

Encyclopédie. De Encyclopédie kende veel tegenstanders en werd in 1759 aanvankelijk verboden, omdat de aristocratie en de kerkelijke leiders er zich, vanwege de nadruk op religieuze tolerantie, de vrijheid van denken en de waarde van wetenschap en industrie, door bedreigd voelden. Uiteindelijk werd in 1772 het laatste deel gepubliceerd. Dit was mogelijk geworden omdat de vijandige jezuïtische factie in Frankrijk veel macht was kwijtgeraakt na een schandaal over speculaties in de Stille Oceaan.

 

We kunnen de filosofen onderverdelen in de zuivere Rationalisten (Descartes(2), Spinoza en Leibniz),  de Engelse Empiristen (Newton, Locke, Hume ) en de Franse Empiristen (Diderot, Holbach, Rousseau en Voltaire).

Deze laatste stroming valt ook weer uiteen in een radicale, atheïstische (3) stroming (Diderot, Holbach) en een gematigde deïstische stroming (de ‘Engelsen’ en Rousseau en Voltaire).

Hieronder worden de opvattingen van verschillende filosofen wat meer gedetailleerd weergegeven en we zullen zien dat

ook de radicale atheïsten het onderling niet altijd eens waren en dat Rousseau en Voltaire uiteindelijk een soort anti-stroming tegen Diderot en Holbach gingen vormen.

De hieronder behandelde filosofen/ geleerden hebben in meer of mindere mate connecties gehad met Catharina de Grote, of veel invloed uitgeoefend op het denken van  Diderot, Grimm en Voltaire.                         

 

                          .   1650                           1675                       1700                         1725                         1750                         1775                           1800

R. Descartes

 

Charles de Montesquieu  (1689   -   1755)

 

G.Hegel    (1770   -   1831)           

 

  I. Newton 1634     --                               1727

I. Kant   (1724                        -                             1804)

 K.Marx

 

J. Locke  (1632- -----               1704)

 

D. Hume (1711   -------      1776)

 

                      

 

  

A. Smith ( 1723           ---         1790)

 

B. Spinoza   (1632   -   1677)(4)

                                     

D. Diderot ( 1713         --------------     1784)

            

Darwin

 

Jean Meslier           (1664    -   1729)

Paul-Henri Thiry, baron d’Holbach  (1723   -   1789)

 

 

 G.W. Leibniz               (1646    -   1716)

             

Cesare Beccaria          1738-    1794)

 

 

Pierre Bayle       (1647  -  1706)

 

Jean d Àlembert (1716 --------------                   1783

     

Darwin

 

J. Rousseau  1712-                                          1778

             

  Romantiek

 

Voltaire  (1694-                                            1778

 

 

Thomas Paine      (1737     -  1809)   

 

 

William Blackstone (1723      -    1780) 

         

 

 

Benjamin Franklin                (1706   -       1790)              

 

                   

Thomas Jefferson         (1743-                            1826)

 

 

 

Rationalisten

 

Radicale Rationalisten (atheïsten)(3)(4)

 

Empiristen (deïsten)

 

Radicale Empiristen    (atheïsten)(3)(4)

 

Idealisten

 

Liberalen

 

Voor het denken van de 17de eeuwse filosofen Descartes, Spinoza, Hobbes, Locke en Leibniz herleze men hoofdstuk 1.

 

Denis Diderot , sterk beïnvloed door de ideeën van Spinoza en Leibniz, was tussen 1750 en 1776 met D' Alembert redacteur van de Encyclopédie.

Kort samengevat waren zijn ideeën:

-          er is een evolutie zonder schepper (atheïstisch)

-     er moet vrijheid van meningsuiting én godsdienst zijn

-          de vrije wil bestaat wellicht wel (i.t.t. Holbach)

-          mensen worden verschillend geboren

-          alleen ervaringen kunnen een persoonlijkheid veranderen en de kunst moet die ervaringen scheppen

-          wellust is de essentie van het leven, maar zelfzuchtig najagen van genot is verwerpelijk

-          een enorme afkeer van absolutisme

-          democratie is in grote samenlevingen waarschijnlijk niet te verwezenlijken (cf. Grimm)

-          de mens moet in solidariteit leven en geen enkele beschaving heeft meer rechten dan een andere

-          vrouwen hebben rechten en moeten goed geschoold worden (cf. Holbach)

 

Hij schreef behalve toneelstukken ook artikelen over gokken, sterftecijfers en inentingen tegen de pokken.

Vanwege geldgebrek (zijn inkomsten uit het werk uit de Encyclopedie waren namelijk gestopt) moest hij, toen zijn dochter ging trouwen, zijn bibliotheek verkopen om de bruidschat te kunnen betalen,. Catharina de Grote kocht die op en bepaalde dat hij hem in bezit mocht houden tot zijn dood. Pas dan zou deze naar Rusland overgebracht hoeven worden. Mede daarom bracht Diderot na 1773 een aantal maanden door aan het hof in Petersburg. Hij probeerde Catharina te bekeren tot zijn radicale ideeën  (verdraagzaamheid, bevorderen van fabricage van goederen, volledige reorganisatie van de administratie, een ontwerp voor een grondwet en een nieuw universitair stelsel), maar zij maakte hem duidelijk dat er een groot verschil was tussen zijn ideeën op papier en de Russische werkelijkheid. Diderot had veel moeite met de positie van afhankelijkheid van een absoluut heerser en na zijn bezoek aan Petersburg, verhardde zijn houding ten opzichte van de macht nog meer.

 

Paul-Henri Thiry, baron d’Holbach, een Duits- Franse geleerde, hield een belangrijke Salon waar artikelen van de Encyclopédie werden geredigeerd. Hij schreef – vaak onder pseudoniem- filosofische werken en theologiekritieken, werken over chemie, natuurkunde,  metallurgie, geologie, politiek en recht. Hij ging er net als Diderot van uit dat het menselijk handelen uit noodzaak voorkomt (=fatalisme), maar hij was nog sterker atheïstisch dan Diderot. Mensen geloven alleen in een God uit onwetendheid en angst. Het leven op aarde is misschien afkomstig van een massa losgeraakt van een hemellichaam, is door invloeden van buitenaf veranderd en zal blijven veranderen. Goed is wat nuttig is voor individuen die samen een maatschappij vormen. Verlangen en hartstocht zijn natuurlijke mechanismen, waarbij hij intellectueel genot beter vond dan lichamelijk genot. Gebrek aan kennis is de wortel van alle kwaad en deze is te verhelpen door alle kinderen een goede opleiding te geven. Revolutionair geweld is geoorloofd om een eind te maken aan onderdrukking. Mensen zijn natuurlijke machines: we hebben geen vrije wil en ons handelen hangt af van de maatschappij waarin we leven en de waarden daarvan: in een domme maatschappij handelen we dom, in een verlichte worden we deugdzaam.

 

De vrijmetselaar Charles de Montesquieu reisde door een groot deel van Europa en publiceerde in 1748, Over de geest van de wetten (De L'Esprit des Lois).  Door het scheiden van de machten (zie ook John Locke) zou de vrijheid vergroot worden en tirannie voorkomen. Een sterke bovenklasse was volgens hem hierbij wel noodzakelijk. De dertien Parlementen van Frankrijk waren dé manier om koninklijk despotisme tegen te gaan.

Met zijn boek beïnvloedde hij Catharina II van Rusland, evenals de grondwet van de Verenigde Staten in 1789 en die van Frankrijk in 1791.

Hij was tegen de slavernij en met Cesare Beccaria verzette hij zich tegen de bestaande folterpraktijken. Straffen moesten in verhouding te staan tot de misdrijven en hij gaf de voorkeur aan geldstraffen boven lijfstraffen. Preventie zag hij als zeer belangrijk. Hij onderscheidde `wereldlijke' misdaden en `misdaden jegens God'. Deze laatste dienden niet door het wereldlijk strafrecht te worden bestraft.

 

Cesare Beccaria wilde een hervorming van de strafwetten aan de hand van rationele principes.. Het recht moest transparant zijn en in evenredigheid met de misdaad en gebaseerd op noodzaak, op het verdedigen van de samenleving. Hij vond dat een rechtvaardiger samenleving niet werd gemaakt door nog barbaarsere straffen, maar door een rationelere opzet en toegang tot educatie. Hij was sterk tegen de doodstraf, terwijl Diderot en Holbach deze (en andere wrede openbare straffen) zagen als afschrikmiddel in een rechtvaardige samenleving: deugd wordt beloond, misdaad wordt bestraft. Catharina de Grote noemde Beccaria in haar nieuwe Nakaz (Instructie) uit 1767, een project om tot een nieuw juridisch stelsel voor Rusland te komen.

 

Jean-Jacques Rousseau , filosoof, operacomponist en toneelschrijver, bleef ondanks dat hij de dogma’s van de rooms-katholieke en protestantse kerken verwierp en vaak tekeer ging tegen de machthebbers ervan, wel uitgaan van het idee van een God: een God biedt zekerheid, onttrekt zich wel aan het begrip, maar bestaat ‘vanuit zichzelf’. Hij bekeerde zich vanuit het protestantisme tot het katholicisme, maar uiteindelijk werd hij toch weer protestant.

Samengevat behelzen zijn ideeën:  

      -     iets is waar omdat ik vind dat het waar is!

-          een mens wordt vrij geboren, is van nature goed en wordt alleen door ervaringen in de maatschappij (m.n. toneel) slecht

-          vrouwen zijn alleen geschikt voor het ‘huiswerk’ en hebben geen speciale scholing nodig

-          persoonlijk bezit is de grondslag van de moderne beschaving en dus van uitsluiting, slavernij en geweld

-          er moet een egalitaire samenleving komen van tevreden plattelanders, levend in harmonie met de natuur, zonder bezit of onderdrukking

-          ieder lid staat zijn rechten af aan de gemeenschap die wordt bestuurd door de algemene wil

-          alle partijdige belangen moeten –desnoods met geweld- geneutraliseerd worden- er kan geen sprake zijn van democratie

-          wie niet gelooft in de vrijheid van de algemene wil, kan worden gedood

-          grote wetgevers (Vaderfiguren) die de wetten aan God ontlenen, komen vanzelf naar voren; een sterke godsdienst is dus nodig.

-          het aards bestaan is en tranendal dat nog ellendiger wordt van ‘de zonde des vlezes

 

Onder andere madame de Pompadour,de maîtresse van Lodewijk XV dweepte met zijn (romantische) ideeën van ‘terug naar de natuur!’en ging daarom kippen houden in de tuinen van het kasteel van Versailles (film hierover zie: bronnen).

Omdat hij tegen allerlei machtshebbers schopte moest hij vaak op de vlucht: hij woonde een tijd in een Pruisisch vorstendom en in Londen (bij David Hume die dacht hem te redden en zelfs zorgde dat hij een koninklijk pensioen kreeg aangeboden;  daar brak echter een gigantische ruzie uit tussen Rousseau en Hume, waabij zelfs Voltaire de kant van Hume koos). Later woonde hij onder een schuilnaam weer in Parijs.

 

Voltaire ( François-Marie Arouet), woonde van 1726 tot 1729  in Engeland, waar hij de ideeën  van John Locke en

Isaac Newton bestudeerde. Hij bekeek er ook de constitutionele monarchie van Engeland en de religieuze tolerantie die veel groter was dan in Frankrijk. Hij had in Frankrijk contact met madame de Pompadour nog vóór zij de maîtresse van Lodewijk XV werd. Later week hij uit naar Brussel, volgde colleges in Leiden (o.a. bij Boerhaave), trok naar Berlijn en verbleef enige jaren aan het hof van de Pruisische koning Frederik de Grote. Toen hij ook daar vanwege zijn uitspraken verzocht werd te vertrekken, woonde hij nog in Genève en in (het nabijgelegen) Ferney waar veel filosofen hem kwamen opzoeken, zoals d' Alembert, Holbach en David Hume.

Voltaire pleitte voor afschaffing van de doodstraf (zie ook de ideeën van Beccaria), was tegen marteling en slavernij, maar wilde niet de bestaande orde omverwerpen. Zijn kritiek op godsdienst beperkte zich tot het aan de kaak stellen van bijgeloof en kleingeestigheid: Hij bleef wel in iets goddelijks geloven: hij was een ‘deïst’ en zag een opperwezen dat het heelal had gemaakt als een horlogemaker. Hij was tegen democratie en wilde liever een absolute vorst die vrijheid van denken garandeerde en de kerk onder de duim hield, zoals Frederik II van Pruisen.

Het denken van Voltaire werd zwaar beïnvloed door zijn positie: hij had bij een loterij een enorm kapitaal gewonnen en leende hiervan grote bedragen uit aan Europese vorsten, zodat die hun autocratische bewind in stand konden houden. Als bankier kon hij dus niet de poten van hun gezag (godsdienst en absolutisme) gaan omzagen.

Ook zijn bibliotheek werd opgekocht door Catharina de Grote en omvatte 22.000 brieven, die nog altijd worden bewaard in de Russische Nationale Bibliotheek in Sint-Petersburg

 

Volgens  Newton (zie ook h. 1) functioneert het heelal volgens bepaalde wetmatige principes en hij noemde zijn methode empirisch. Hij kritiseerde  hiermee (net als Locke) Descartes. Empiristen gaan er van uit dat ieder mens wordt geboren als een "tabula rasa,  een onbeschreven blad. Een mens begint met een leeg 'verstand' en het hoofd wordt door ervaringen en indrukken gevuld.

De ideeën van John Locke staan ook weergegeven in hoofdstuk 1. De soevereiniteit blijft volgens hem altijd in bezit van het volk, dat een (tijdelijk) contract sluit met de vorst. Hij was voor de Trias Politica (scheiding der machten) en beïnvloedde daarmee Thomas Paine, Benjamin Franklin en Thomas Jefferson, de Founding Fathers van de V.S.. Qua economische theorieën is hij de eigenlijke grondlegger van het Liberalisme (zie verder Adam Smith)

 

De Schotse filosoof David Hume stelde dat alle kennis die niet viel af te leiden uit het observeren van de natuur (zoals theologie) waardeloos was. Alles heeft een oorsprong, een reden. Naar voorbeeld van de Stoïcijnen vond hij dat een manlijke rotsvaste deugdzaamheid de oplossing was om het leven waardig onder ogen te zien. Omdat je niet kunt bewijzen of er wel of niet iets bestaat buiten je zintuigen, kun je ook niet bewijzen dat God wel of niet bestaat. Daarom noemde hij zich een agnost. Hij vond dat je mag geloven wat je wilt, als het maar helpt in je leven.

 

Adam Smith  ook een Schots filosoof en bevriend met Hume, was van mening dat het nastreven van het eigen individuele belang ook in het grootste maatschappelijk belang zou resulteren. Een vrije markt zou het meeste opleveren voor de maatschappij als geheel. De 'onzichtbare hand' van deze vrije markt zou zorgen voor harmonie en evenwicht; het eigenbelang van de kapitalistische samenleving is volgens Smith niet gebaseerd op egoïsme, maar op zorg voor anderen vanuit een goed begrip van de eigen positie. Hoewel hij het christelijk geloof opzij had gezet, was hij er niet duidelijk over waarin hij nu wél geloofde.

 

De Duitse filosoof Immanuel Kant  betoogde, net als Descartes in de 17de eeuw, dat een Godsbewijs volgens de zuivere rede onmogelijk is. ‘Onze zintuigen bepalen hoe de wereld op ons overkomt en we zullen nooit in staat zijn de dingen waar te nemen zoals ze zijn’. Hij stelde dat er een spirituele werkelijkheid is die ontoegankelijk is voor ons begrip, een werkelijkheid waarin we ons een godheid kunnen voorstellen, die voor onze zintuigen niet te bevatten is. Hiermee bleef hij een deïst.

Hij bracht een synthese tussen het rationalisme en het empirisme.

 

George Hegel zag de werkelijkheid niet als statisch maar als de uitkomst van een continu doorgaand proces: these, antithese en synthese. Dit dialectische systeem zou uiteindelijk moeten leiden naar de 'Absolute Idee', waar alle individuele elementen van de geest in zouden opgaan en zichzelf overstijgen.  Er bestaat geen echte waarheid, maar wel een waarheid die steeds dieper en rijper wordt. De mens zou vrij zijn als de 'vervreemding' (de strijd van de mens tegen de natuur en de strijd tussen de mensen onderling) overwonnen was. Nog steeds is het de vraag in hoeverre Hegel een deïst dan wel atheïst was.

De Links-Hegelianen pleitten (tussen 1830 en 1848) voor een omvorming van de maatschappij.

 

Friedrich Melchior Grimm (1723- 1789) geboren in Duitsland, kwam op jonge leeftijd naar Parijs en was daar de redacteur van de Correspondance littéraire, een tijdschrift dat niet onder de censuur viel omdat het met de hand werd geschreven en met de diplomatieke post werd verstuurd. Hij was de belangrijkste  propagandist van  de Encyclopédie en de Radicale Verlichting. Hij was aanvankelijk de beste vriend van Diderot. Later werd hij freelancediplomaat voor diverse Duitse staten

en Catharina II van Rusland. Vanwege deze positie, waarin hij werd betaald door hen, zijn zijn veranderende opvattingen te verklaren: Hij vond dat een maatschappelijk contract niet bestond. De enige stabiele maatschappij was die waarin de verlichte elite met ijzeren vuist de grote massa van het domme plebs regeerde. Hij zag de mensheid als een reddeloos verloren zaak en hij had (net als Diderot) een pessimistische kijk op de opmars van de Verlichting. Diderot en Madame d`Epinay (die lange tijd met Grimm samenwoonde) namen zijn werk aan de Correspondance littéraire waar, terwijl Grimm op diplomatieke reizen was. Uiteindelijk raakte Grimm geheel in de ban van de adel en titels en Baron von Grimm (adellijke titel verkregen van Jozef II) verkoos uiteindelijk de ‘andere kant’.

 

De 19de eeuw:

De ideeën van Rousseau en Voltaire gingen samen met die van Kant de basis van de Romantiek vormen. De revolutionairen van 1789 vonden namelijk de ideeën van Diderot en Holbach met hun atheïsme en geloof in een samenleving van gelijken te revolutionair: ze hadden behoefte aan een Opperwezen (Robespierre) of een Godsfiguur.

In de  bourgeoissamenleving van de 19de eeuw had men een filosofie nodig die het kolonialisme en het uitbuiten van goedkope arbeidskrachten rechtvaardigde. Die beschaving kon zich zien als wetenschappelijk en rationalistisch, zonder antigodsdienstig of onvaderlandslievend te hoeven zijn.

 

Noten:

(1)tussen de verschillende filosofen verschillen de standpunten over diverse thema`s enorm. In het bestek van dit artikel is het niet mogelijk deze verschillende standpunten op een afdoende wijze weer te geven. De bedoeling is vooral een grote lijn te schetsen.

(2) Stewart (zie bronnen en artikel Verlichting in de 17de eeuw) beschouwt zijn denkwereld  inmiddels als behorend tot de Middeleeuwen en ziet Spinoza als de eerste echt moderne filosoof.

(3) Een ‘atheïst’ in de 17de eeuw  is iemand die niet gelooft in een ‘scheppende God’ en de Voorzienigheid van de joodse of christelijke theologen. Dit geldt ook als men God wel als schepper of oorsprong van de wereld ziet, maar twijfelt aan de wetten die God aan de mensen geeft, de tussenpersonen door wie God spreekt/ redt – de profeten, Christus- en de oordelen, straffen en beloningen die God de mensen in het vooruitzicht stelt. Later gebruiken sommigen de naam ‘pantheïsme’ voor de leer waarin God wordt gelijk gesteld aan het geheel van de natuur. Men noemt dat dan een verhuld atheïsme : men lokaliseert God overal, zodat hij nergens meer is.

De inhoud van het begrip atheïst verschilt dus per periode. De discussie hierover is nog steeds niet uitgewoed. Zie ook: Pierre- François Moreau, Spinoza en het Spinozisme.

(4) Stewart (zie bronnen) vindt inmiddels dat Spinoza geen rationalist is, maar dichter bij de radicale empiristen staat (zie het artikel over de Verlichting in de 17de eeuw). Wim Klever betoogt dat John Locke zijn ideeën voor een groot deel aan Spinoza ontleent. Derhalve is de scheidingslijn  tussen rationalisten en empiristen wat kunstmatig.

 

Bronnen:

Websites:

de achtergronden van de Verlichting in o.a.:

http://nl.wikipedia.org/wiki/Verlichting_(stroming)

http://nl.wikipedia.org/wiki/David_Hume

http://nl.wikipedia.org/wiki/Denis_Diderot; http://en.wikipedia.org/wiki/Denis_Diderot

http://nl.wikipedia.org/wiki/Paul_Henri_Thiry_d'Holbach

http://nl.wikipedia.org/wiki/Jean-Jacques_Rousseau

http://nl.wikipedia.org/wiki/Voltaire

http://en.wikipedia.org/wiki/Thomas_Paine

http://nl.wikipedia.org/wiki/Charles_de_Montesquieu

http://odur.let.rug.nl/~usa/B/blackstone/blackstone.htm

 

 

Boeken/andere literatuur:

Pierre-François Moreau, Spinoza en het Spinozisme, Een inleiding (vertaling uit het Frans), Budel, 2004

Wim Klever, John Locke, Vermomde en miskende Spinozist, (in eigen beheer), 2008-2010

Matthew Stewart, De ketter en de hoveling, Spinoza en Leibniz en het lot van God in de moderne wereld (vertaling uit het Engels), A`dam 2008

Philip Stokes, Filosofie: 100 essentiële denkers (Nederlandse editie), Alphen aan den Rijn , 2003

Simon Dixon, Catharina de Grote, 2010 2de druk (oorspr. titel Catharine the Great, London 2009)

Philipp Blom, Het verdorven genootschap: De vergeten radicalen van de Verlichting, Amsterdam 2010

Bosatlas van de Wereldgeschiedenis, Wolters-Noordhoff, 1983

Putgzer, Historischer Weltatlas , Berlijn , 2001

 

 

Film:

http://nl.wikipedia.org/wiki/Madame_de_Pompadour (Diderot en de Pompadour)

 

 

 

 

 terug naar      boven          naar de pagina          historie       of   de    home     pagina    van       Charlotte Anna Hansson