CLARA EN ROBERT SCHUMANN EN DE MARIA STUART LIEDEREN

 

1.      ROBERT EN CLARA SCHUMANN

Op deze pagina wordt (nu nog) niet heel uitgebreid ingegaan op het leven van Clara (1819- 1896) en Robert Schumann (1810- 1856).

Bij onderstaande beschrijvingen is behalve van de New Grove, ook gebruik gemaakt van teksten van de Nederlandse Wikipedia site.

 

 Robert Schumann:

1810

1820                          

1830

1840 (huwelijk)

1850  -      1854   -          1856 

                        Zwickau                                                                                                                                      Leipzig

 Dresden

Dūsseldorf

Endenich

 

                                                                                                                                           pianomuziek

liederen

1848 zeer

productief

           1852: Maria Stuart Liederen

 

Robert (Alexander?) Schumann werd op 8 juni 1810 geboren in Zwickau als het vijfde kind van Friedrich August Gottlob Schumann en Johanna Christiane Schnabel. Zijn vader was boekhandelaar, schrijver, literair vertaler en uitgever en dat stimuleerde Roberts literaire belangstelling.

Op zevenjarige leeftijd kreeg hij zijn eerste pianoles. Zijn vader probeerde Carl Maria von Weber als pianoleraar voor hem te krijgen. Op twaalfjarige leeftijd schreef Robert zijn eerste composities. Hij schreef ook al jong gedichten en artikelen.

In 1825 pleegde zijn zus Emilie zelfmoord en tien maanden later overleed ook zijn vader. Vooral op advies van curator Gottlob Rudel studeerde hij - zonder veel belangstelling- eerst rechtswetenschap in Leipzig en Heidelberg, maar na het bijwonen van een concert van Niccolò Paganini besloot hij zich voortaan aan de muziek te wijden.

Robert studeerde piano bij Friedrich Wieck, maar door een verrekte vinger stopte zijn carrière vrij snel. Net als de andere studenten ging hij in Leipzig bij Wieck inwonen en maakte er in 1828 kennis met diens dochter Clara.

Na een korte verloving met Ernestine von Fricken (wellicht verbroken omdat ze een aangenomen kind was, zonder recht op een erfenis) werd Robert verliefd op Clara, wat tot jarenlange conflicten leidde met Friedrich, die bijzonder trots was op zijn dochter. Hij verbood hem Clara te ontmoeten en ging met haar op concertreis. In 1837 verloofden ze zich toch. Door al het gedoe kreeg Robert een zenuwcrisis. De rechtbank besliste uiteindelijk dat zij mochten trouwen en dat deden zij op 12 september 1840.

In datzelfde jaar werd Robert door de Universiteit van Jena tot eredoctor benoemd en leerde hij Franz Liszt kennen. Clara en Robert bleven tot 1844 in Leipzig wonen. Clara ging door met optreden en haar carrière als pianiste ontwikkelde zich voorspoedig. De inkomsten uit haar concerten waren onmisbaar en omdat ze vaak werken van Robert speelde, droeg ze bij aan zijn reputatie als componist, ook in het buitenland (Denemarken, Rusland en ook Nederland).

Ondertussen had Robert zich ontwikkeld tot een zeer productief componist: tot 1839 schreef hij alleen pianomuziek. 1840 was het jaar van de liederencycli: hij schreef in dat jaar 138 liederen, waaronder Liederkreis, op. 39, Frauenliebe und -leben, op. 42 en Dichterliebe, op. 48. Na hun huwelijk schreef hij composities als de Symfonie Nr. 1 in Bes-groot op. 38, de ‘Frühlingssinfonie’ en in 1842 kamermuziek (op. 41). Robert schreef  in totaal ongeveer twee- à driehonderd liederen, waarvan er vijftig tot honderd echt bekend geworden zijn.

In 1844 vertrokken de Schumanns naar Dresden. Robert ontmoette toen Richard Wagner verschillende keren. In 1847 werd hij dirigent van het koor 'Liedertafel'. 1848 was een zeer productief jaar: zijn opera Genoveva kwam klaar, hij begon met het schrijven van de toneelmuziek voor ‘Manfred’ en voltooide het derde deel van de ‘Szenen aus Goethe’s Faust’. Maar ze voelden zich in Dresden steeds geïsoleerder, omdat zij zich ergerden aan de muzikale smaak van het conservatieve publiek. Daarom nam Robert in 1850 het aanbod van Ferdinand Hiller aan om hem als zijn opvolger als stedelijke muziekdirecteur in Düsseldorf voor te dragen.

In Düsseldorf was Robert verantwoordelijk voor de abonnementsconcerten van de 'Städtische Allgemeine Musikverein', de repetities van de verschillende koren en adviseur voor bijzondere muzikale festiviteiten in twee Rooms-Katholieke kerken. Hij was zeer ambitieus en het eerste concert, waarop Clara als soliste optrad, was een groot succes. Zijn zwijgzaamheid, zijn sterke bijziendheid, zijn zachte stem en het gebrek aan pedagogische vaardigheid om orkestleden te motiveren, leidden echter tot een gebrekkige discipline in het orkest. In november 1853 kreeg hij te horen dat hij alleen nog eigen werk kon dirigeren.

Schumann kreeg steeds meer last van gehoorhallucinaties die gepaard gingen met depressies en angstvisioenen. Die hallucinaties waren mogelijk het gevolg was van een eerder opgelopen syfilis. Op 27 februari 1854 sprong hij in een vlaag van verwardheid in de Rijn, maar werd gered. Hij werd ontoerekeningsvatbaar verklaard en in een inrichting in Endenich (bij Bonn) opgenomen. Daar woonde hij tot zijn overlijden op 29 juli 1856, totaal geïsoleerd. Clara heeft hem hier pas twee dagen voor zijn dood voor het eerst opgezocht.

 

Clara Wieck:

1810

1820

1830

1840

1850

1860

1870

1880

1890

 

geboren te

Leipzig

1828 ontmoeting met Robert- Leipzig

Huwelijk met Robert

Leipzig/ Dresden/ Dūsseldorf

Berlijn

Baden-Baden

Frankfurt am Main            -     1896

 

 

Clara Josephine Wieck werd op 13 september 1819 in Leipzig geboren. Friedrich Wieck en Mariane Tromlitz waren haar ouders. Mariana was pianiste en zangeres. Friedrich studeerde theologie, maar van jongs af aan dol op muziek. Hij nam pianoles, richtte een pianofabriekje op en begon een uitleencentrum voor bladmuziek. Uit hun huwelijk werden vijf kinderen geboren.

Clara leerde heel laat spreken, vermoedelijk pas toen ze vier jaar oud was. Van 1823- 1824 woonde zij een jaar bij haar grootouders. Toen ze vijf werd ging ze terug naar haar vader, die inmiddels gescheiden was en aan wie ze was toegewezen.

Friedrich trouwde nu met de twintig jaar jongere Clementine Fechner. Hij begreep Clara`s muzikale potentie en wilde zo snel mogelijk een wonderkind van haar maken. Hij haalde haar van de basisschool af en voortaan kreeg ze thuis les. Hierdoor was haar algemene ontwikkeling buiten de muziek beperkt. Haar eerste openbare optreden was op 20 oktober 1828 in het Gewandhaus in Leipzig.

Ze was het uithangbord voor Friedrich`s piano- pedagogische methode. De strenge training was, vanuit nu gezien, misschien niet kindvriendelijk, maar in die tijd modern en veelzijdig. Friedrich gebruikte de methode van Johann Bernhard Logier. Een onderdeel van diens systeem was het gebruik van de chiroplast, een apparaatje dat de handen in de juiste houding dwong. De invloed van Friedrich is -naar men zegt- terug te zien in de ontwikkeling van de concertprogramma's van Clara: eerst speelde zij vooral ‘bevallige stukken’ van componisten als Friedrich Kalkbrenner en Camille Pleyel. Toen Friedrich`s invloed afnam, kwamen Ludwig van Beethoven, Johann Sebastian Bach en Robert Schumann in haar concertprogramma's.

Friedrich was ook Clara's impresario en organiseerde haar concertreizen die vaak erg inspannend waren. Hij haalde uitnodigingen voor optredens binnen en zorgde ervoor dat er op de concertlocatie een goed werkende vleugel stond. Ze trad op in talrijke steden in binnen- en buitenland en toen ze negentien was, werd ze in Wenen tot ‘kaiserlich königliche Kammer-Virtuosin’ benoemd. Vanaf haar elfde begon ze ook met componeren.

Clara leerde Robert Schumann in 1828 kennen. Vanaf 1830 woonde hij een jaar lang in bij de Wiecks en had pianoles van Friedrich. Deze was niet bereid haar uit te huwelijken aan iemand die geen beroep had en niet eens meer pianist kon worden (vanwege de vingerblessure). Hij verbood hen ieder contact. Aanvankelijk bereikte hij zijn doel door veel concertreizen voor Clara te plannen. Hij bewaakte haar dag en nacht, maakte briefcontact onmogelijk en confisqueerde haar inkt zodat ze niet aan Robert kon schrijven.

Het hof verleende uiteindelijk toestemming voor hun huwelijk, dat op 12 september 1840 voltrokken werd, één dag voor Clara's eenentwintigste verjaardag. Tijdens de eerste jaren in Leipzig werden twee dochters geboren, Marie (1841–1929) en Elise (1843–1928). In de jaren daarna in Dresden en Düsseldorf volgden nog zes kinderen: Julie (1845–1875), Emil (1846–1847), Ludwig (1848–1899), Ferdinand (1849–1891), Eugenie (1851–1938) en Felix (1854–1879). Een min of kindermeisje nam de zorg voor de kinderen op zich, zoals in de burgerij destijds gebruikelijk was.

In 1843 kwam het tot een verzoening tussen Friedrich, Clara en Robert. Het ‘gewone leven’ was voor Clara in zoverre prettiger dat ze geen last meer had van haar dominante vader en ze kon haar algemene ontwikkeling ‘bijwerken’, maar Robert wilde eigenlijk niet dat Clara concerten bleef spelen. Ze beperkte haar pianostudie ook, zodat hij zich beter kon concentreren op het componeren. Robert wilde ook dat Clara meer in zijn stijl zou gaan componeren: in haar werk ging het alleen om virtuositeit en bravoure, wat hij niet serieus genoeg vond. Hij streefde naar een musikalische Zweisamkeit in Einheit, het vroeg-romantische ideaal van een kunstenaarsgemeenschap: van de in 1841 gezamenlijk gepubliceerde liederencyclus kon men later niet zeggen welk stuk van wie was.

Robert introduceerde ook een gezamenlijk dagboek. Via het dagboek kon hij ‘praten’ over moeilijke zaken en Clara kon haar mening over bepaalde dingen er in geven. Al gauw kreeg ze het voor elkaar dat ze weer kon gaan optreden: belangrijk voor hun financiën en goed voor de bekendheid van Roberts composities, die hij niet zelf in het openbaar kon spelen. In 1844 verhuisden ze naar Dresden en in 1850 naar Düsseldorf. Clara gaf concerten en assisteerde Robert bij het werk met het orkest en het koor. Ze klaagden allebei over het gebrek aan discipline bij de musici. Binnen Düsseldorf moesten ze nog drie keer verhuizen. Ondertussen werd er weer een kind geboren en kreeg Clara nog een miskraam.

Begin 1854 kreeg Robert steeds meer last van gehoorhallucinaties: geluiden en opdringerige tonen kwelden hem en hielden hem uit zijn slaap. In zijn dagboek schreef hij hierover tot 17 februari 1854, daarna niet meer. Op 27 februari sprong hij vanaf de pontonbrug in de Rijn, maar werd gered. Hij werd in maart in een psychiatrische inrichting te Endenich opgenomen. Clara was in die periode zwanger van hun jongste zoon Felix en ging een tijdje bij een vriendin wonen. De artsen raadden haar af om haar man in deze toestand op te zoeken. Ze bezocht Robert pas na twee jaar in de psychiatrische kliniek, twee dagen voor zijn dood.

Er wordt veel gespeculeerd over de verhouding van Clara en Johannes Brahms (1833- 1897). Clara had hem in 1853 leren kennen en Robert zorgde er met zijn essay ‘Neue Bahnen’ voor het Neue Zeitschrift für Musik voor dat de tot dan toe onbekende kunstenaar onder de aandacht van het publiek werd gebracht. Kort na Roberts opname in Endenich nam het contact tussen Clara en Brahms toe. Brahms was zeker verliefd op Clara, maar wat er tot 1856 werkelijk is gebeurd blijft onduidelijk, omdat ze bijna al hun brieven tot 1858 hebben vernietigd. Brahms woonde een tijdlang bij Clara in Düsseldorf en begeleidde haar soms op haar concertreizen.

Na de dood van Robert plaatste Clara vijf van haar zeven kinderen uit huis: Marie en Elise gingen naar Leipzig, Julie naar Berlijn en Ludwig en Ferdinand naar Bonn. De twee jongsten, Eugenie en Felix, bleven nog bij haar. In oktober 1857 verhuisde ze naar Berlijn en in 1863 naar Baden- Baden. Ze stopte helemaal met componeren, maar bleef veel concertreizen maken in Duitsland en Europa. Ludwig, geestelijk en lichamelijk gehandicapt, was een grote belasting voor haar. Na een inzinking van hem liet ze hem in 1870 in een psychiatrische inrichting opnemen, waar hij in 1899, inmiddels blind geworden, stierf.

Clara hield zich na Roberts dood ook bezig met het uitgeven van zijn werken. Ze verzorgde tevens een uitgave van zijn geschriften en dagboeken. Toen in 1878 in Frankfurt am Main het Dr. Hoch's Konservatorium werd opgericht, werd ze er benoemd als docente. Op 12 maart 1891 gaf ze haar laatste concert. 26 maart 1896 kreeg ze een beroerte en enkele maanden later overleed ze, 76 jaar oud. Ze werd naast Robert op het Alter Friedhof in Bonn begraven.

 

2.      DE MARIA STUART LIEDEREN

 

Voor een uitgebreid verhaal over Maria/ Mary Stuart gelieve (allereerst) deze link te volgen.

Naar de mening van veel (vroegere) schrijvers, The New Grove en het artikel uit De Liedvriend (2006) componeerde Robert Schumann tussen 9- 15 december 1852, de ‘Gedichte der Maria Stuart (opus 135) toen hij na de zomer in een depressieve periode verkeerde: ‘Hij had genoeg ideeën maar kon niet kiezen welke uit te werken. Dan maar mechanisch werk doen als reviseren, partijen uitschrijven en corrigeren. Soms deed hij dagen niets. Misschien lag het aan onmatig alcoholgebruik of aan verwaarloosde diabetes. Kennelijk vond hij troost of verbondenheid in de gedichten van Maria Stuart, want in zijn dagboek staat dat het schrijven van deze droevige liederen hem plezier had gedaan. De teksten kunnen we als zijn eigen noodkreet beschouwen’(1), want niet lang daarna zou Robert in de Rijn springen.

De Amerikaanse bariton en professor Jon Finson (2 en 14) meent echter dat Robert alleen maar een ‘sentimentele traditie’ volgde: Friedrich von Schiller had in 1800 al een toneelstuk “Maria Stuart’ geschreven en Gaetano Donizetti componeerde in 1834 (met wijzigingen van 1835) zijn opera Maria Stuarda op een libretto van Giuseppe Bardari, dat weer gebaseerd was op Schiller`s Maria Stuart.

De ‘sentimentele traditie’ was prominent aanwezig in Duitsland na de (maart) revolutie van1848 (Post-Vormärz) (3). ‘De biografie van Mary Stuart was toen ‘helemaal in’. In Engeland zien we hetzelfde, zoals bijvoorbeeld Sir Walter Scott`s The Abbot (1820), die Mary`s ontsnapping uit Loch Leven Castle beschrijft, en in verzamelingen als Songs of Mary Queen of Scots (ca. 1853), met teksten van ‘Mrs. Crawford’ (= Louisa McCartney Crawford, 1790-1858)  en muziek van George A. Barker (1812- 1876)’, opgedragen aan Miss. H. Emilia Ely.  Mrs. Crawford heeft de inspiratie voor haar teksten zeer waarschijnlijk via een andere bron gekregen dan Robert Schumann, hoewel de cyclus ‘Songs of Mary Queen of Scots’, zeker in het tweede lied ‘The Embarkation’(Farewell dear France!), ook een zekere ontlening aan De Brantôme (zie onder) aangeeft. De compositie van Barker is m.i. van mindere kwaliteit dan die van Robert.

Clara Schumann vond de betreffende gedichten in de Kölnische Zeitung, waar op 11 en 17 november 1852 een ‘preview’ vertaling in stond van ‘oud- Engelse’ gedichten, gemaakt door de dichter en Shakespeare geleerde Gisbert Freiherr von Vincke (1813- 1892). Clara stopte ze in het gezamenlijke ‘kopieënboek van nog te zetten Gedichten’ (Gedichtabschriften). Robert gaf de composities aan Clara als kerstcadeau (4). De Schumanns konden niet weten dat Von Vincke de teksten niet zelf had vertaald, maar elders had ‘geleend’.

Gisbert von Vincke publiceerde de vijf gedichten in zijn ‘Rose und Distel, Poesien aus England und Schottland’ (1853). Bij nadere studie blijken, in tegenstelling tot wat Von Vincke en anderen zeggen, slechts een of twee gedichten van Maria Stuart zelf te zijn (5). We zullen de gedichten nu nader bekijken, verwijzen naar vertalingen en de verschillende opvattingen over hun oorsprong weergeven.

1.Abschied von Frankreich:

Ich zieh dahin!

Ade, mein fröhlich Frankenland,

Wo ich die liebste Heimat fand,

Du meiner Kindheit Pflegerin!

Ade, du Land, du schöne Zeit.

Mich trennt das Boot vom Glück so weit!

Doch trägt’s die Hälfte nur von mir:

Ein Teil für immer bleibet dein,

Mein fröhlich Land, der sage dir,

Des andern eingedenk zu sein!

Ade!

      (Duitse tekst van Von Vincke  o.a. op https://www.oxfordlieder.co.uk/song/591 en Lieder.net/ Burns)

Von Vincke gebruikte wellicht een reisverhaal  van Fanny Lewald uit 1852 (8) (Fasel p.186) als bron (14)

Volgens Finson en in diens voetsporen Irène Fasel

(6), is de oorspronkelijke tekst van dit gedicht

niet (oud-) Engels, maar een Franse tekst

gemaakt naar de woorden zoals  Pierre Bourdeille De Brantôme  die hoorde en beschreef in Recueil des dames, poesies et tombeaux (Bibliotheque de la Pleiade). Brantôme vergezelde Maria Stuart bij haar vertrek uit Frankrijk naar Schotland: ‘ A Dieu la France ! Cela est faict. A Dieu la France ! Je pense ne vous veoir jamais plus !’. 

Anne – Gabriel Meusnier de Querlon (1702-1780), maakte er de Franse tekst op die in 1765 voor het eerst verscheen in de door Jean Monnet uitgegeven Anthologie Française. Meusnier de Querlon  zou dat later hebben toegegeven in een brief aan Barthélemy Mercier, abt van St. Leger (9)

 

dus ‘oorspronkelijke bron’: Anthologie Française

Adieu, plaisant pays de France,

ô ma patrie

La plus chérie,

Qui as nourri ma jeune enfance ;

Adieu, France ! adieu, mes beaux jours !

La nef qui disjoint nos amours

N'a cy de moi que la moitié ;

Une part te reste, elle est tienne.

Je la fie à ton amitié

Pour que de l`autre il te souvienne.

 

 

 

 

(auteur Franse tekst: De Querlon)

 

2.Nach der Geburt ihres Sohnes:

Herr Jesu Christ, den sie gekrönt mit Dornen,

Beschütze die Geburt des hier Gebor’nen.

Und sei’s dein Will’, lass sein Geschlecht zugleich

Lang herrschen noch in diesem Königreich.

Und alles, was geschieht in seinem Namen,

Sei dir zu Ruhm und Preis und Ehre, Amen

 

Tekst o.a. op Oxfordlieder/ Lieder.net/ Burns

 

Von Vincke gebruikte wellicht weer het reisverhaal  van Fanny Lewald als bron

 

Nach der Geburt ihres Sohnes is ‘apocrief’ aan

Maria Stuart toegeschreven. https://www.lieder.net/lieder/get_text.html?TextId=18885&RF=1 zegt dat het volgens Finson een anonieme graffiti is op de muur van Edinburgh Castle.

in het Schots (10).

Irène Fasel zegt dat Fanny Lewald ook hiervan de oorspronkelijke bron is. Het gedicht zou -volgens

Lewald-  op de muur van de kamer van kasteel Stirling hebben gestaan, waar Maria`s zoon Jacobus werd geboren. N.B. Dit is een ander kasteel dan Edinburgh Castle, waar Jacobus werd geboren.

‘Oorspronkelijke bron”: Fanny Lewald

Lord Jesu Chryst that Crounit was with… 

Lord Jesu Chryst that Crounit was with Thornse

Preserve the Birth quhais Badgie heir is borne.

And send Hir Sonce Successione to Reigne still

Lang in this Realme, if that it be Thy will

Als Grant O Lord quhat ever of Hir proseed

Be to Thy Glorie Honor and Prais sobeid.

 

 

 

        

(auteur Schotse tekst: anonieme graffiti)                                          

 

3.An die Königin Elisabeth:

Nur ein Gedanke, der mich freut und quält,

Hält ewig mir den Sinn gefangen,

So dass der Furcht und Hoffnung Stimmen klangen,

Als ich die Stunden ruhelos gezählt.

Und wenn mein Herz dies Blatt zum Boten wählt,

Und kündet, Euch zu sehen, mein Verlangen,

Dann, teurer Schwester, fasst mich neues Bangen,

Weil ihm die Macht, es zu beweisen, fehlt.

Ich seh’ den Kahn im Hafen fast geborgen,

Vom Sturm und Kampf der Wogen festgehalten,

Des Himmels heit’res Antlitz nachtumgraut.

So bin auch ich bewegt von Furcht und Sorgen,

Vor euch nicht, Schwester. Doch des Schicksals

Walten Zerreisst das Segel oft, dem wir vertraut.

 

Von Vincke gebruikte wellicht:  Friedrich Ludwig Georg von  Raumer: Beiträge zur neueren Geschichte aus dem Britischen Museum und Reichsarchiv. Th. 1. Die Königinnen Elisabeth und Maria Stuart (1836) (14)

 

 

 

De ‘Oorspronkelijke bron’: een manuscript van een onbekende kopiist  in het British Museum, Ms. Cotton Caligula (15), met eerst een Italiaanse en vervolgens een Franse tekst van het gedicht

Fasel p. 75 gaat hier heel diepgaand op in. De discussie is te ingewikkeld om echt goed weer te geven (16), maar zij zegt (p. 77) dat het gedicht zeker van de hand van Maria Stuart is. Ze baseert zich hierbij op Zimmermann (zie ook 14) die het gedicht authentiek vindt ‘vanwege het onderwerp’.

Finson (p. 186) twijfelt hier echter zeer aan, want de tekst bestaat alleen in ‘kopievorm’.

 

 

Raumer zou de tekst zelf in het archief gevonden hebben (17).

Ung seul penser qui me profficte et nuit

Amer et doulx change en mon cœur sans cesse,

Entre le doubte et l'espoir il m'oppresse

Tant que la paix et le repos me fuit.

Donc, chere sœur, si ceste carte suit

L'affection de uous ueoir qui me presse

C'est que ie uiz en peine et en tristesse

Si promtement leffect ne s'en ensuit.

Jay ueu la nef relascher par contraincte

En haulte mer, proche d'entrer au port,

Et le serain se conuertir en trouble.

Ainsi ie suis en soucy et en craincte

Non pas de uous, may quantes fois à tort

Fortune rompt voille et cordage double.

Italiaans: (14/ 15):

Il pensier che mi nuoce insieme e giova

Amaro et dolce al mio cor cangia spesso

E fra tema e speranza lo tiensi oppresso

Che la quiette pace unque non trouva.

 

4.Abschied von der Welt:

Was nützt die mir noch zugemess’ne Zeit?

Mein Herz erstarb für irdisches Begehren,

Nur Leiden soll mein Schatten nicht entbehren,

Mir blieb allein die Todesfreudigkeit.

Ihr Feinde, lasst von eurem Neid:

Mein Herz ist abgewandt der Hoheit Ehren,

Des Schmerzes Übermass wird mich verzehren;

Bald geht mit mir zu Grabe Hass und Streit.

Ihr Freunde, die ihr mein gedenkt in Liebe,

Erwägt und glaubt, dass ohne Kraft und Glück

Kein gutes Werk mir zu vollenden bliebe.

So wünscht mir bess’re Tage nicht zurück,

Und weil ich schwer gestrafet werd’ hienieden,

Erfleht mir meinen Teil am ew’gen Frieden!

 

Von Vincke gebruikt weer Fanny Lewald`s England und Schottland (1852)(14)

Volgens iedereen een gedicht van de hand van Maria Stuart (een autograaf) , Fotheringhay, (1586 uitgegeven).

Fasel: origineel in Bodleian Library Oxford

 

‘The manuscript of this poem is in the Bodleian Library, Oxford, according Queen Mary’s Book. It and two others were ‘bequeathed to the Bodleian Library in 1864 by Captain Montague, R. M., who had bought them at a sale... 7th July, 1850.’(11)

 

 

 

 

 

 

Oorspronkelijke bron’: Manuscript Bodleian Library/ autograaf Mary Stuart

Que suis-je hélas?  Et de quoi sert ma vie?

Je ne suis fors qu' un corps privé de coeur,

Une ombre vaine, un objet de malheur

Qui n'a plus rien que de mourir en vie.

 

Plus ne me portez, O ennemis, d'envie

A qui n'a plus l'esprit à la grandeur.

J'ai consommé d'excessive douleur

Votre ire en bref de voir assouvie.

 

Et vous, amis, qui m'avez tenue chère,

Souvenez-vous que sans coeur et sans santé

Je ne saurais aucune bonne oeuvre faire.

 

Souhaitez donc fin de calamité

Et que, ici-bas étant assez punie,

J'aie ma part en la joie infinie.

(oorspronkelijke taal Frans / autograaf Mary Stuart

 

5.Gebet:

O Gott, mein Gebieter,

Ich hoffe auf Dich!

O Jesu, Geliebter,

Nun rette Du mich!

Im harten Gefängnis,

In schlimmer Bedrängnis

Ersehne ich Dich;

In Klagen, dir klagend,

Im Staube verzagend,

Erhör’, ich beschwöre,

Und rette Du mich!

 

 

 

Von Vincke gebruikte wellicht: Anecdotes of Some Distinguished Persons by William Seward (1795- 97; 1804 ed.) (14)

Volgens Fasel (6) zouden de woorden zijn geciteerd door Brantôme en dus door Maria`s biografen zijn overgenomen wanneer ze over haar vertellen vóór haar gang naar het schavot: ‘Het is in feite een bewerking van psalm 70 die in die tijd op een sterfbed werd gereciteerd. Het gedicht, overgeleverd in het Latijn, verscheen voor het eerst ca. 1790 in de literatuur (‘in a broadsheet’), onder de naam van Henry Harington, een Engels dichter (1727- 1816), die het zelf liet drukken in The European Magazine nr. 22 (aug. 1792); William Seward schreef het in 1795 expliciet toe aan Harington en vervolgens werd het door James Pettit Andrews gebruikt in zijn History of Great Britain. Diens vriend Horace Walpole is wellicht de Latijnse bron geweest voor Vincke`s vertaling. Volgens Jane Stevenson is het gedicht niet voor de 18de eeuw geschreven en Finson schrijft het in 1977 toe aan Harington.  (verdere discussie zie 12.)

O Domine Deus

speravi in te.

O care mi Jesu,

nunc libera me!

In dura catena,

in misera poena,

Desidero te;

Languendo, gemendo

et genuflectendo

Adoro, imploro

ut liberes me!

 

 

 

 

 

(oorspr. taal:  Latijn, van Henry Harington)

 

Clara en Robert Schumann

Maria Stuart

Pierre Bourdeille De Brantôme ; Recueil des dames, poesies et tombeaux

Gisbert Freiherr

Von Vincke

Fanny Lewald en het feminisme

Haar reisboek

over Engeland en Schotland

Jon Finson,

Schumann,

The Book of Songs

 

Samengevat:

Het is duidelijk dat er al veel onderzocht en gediscussieerd is (en nog zal worden) over ‘Maria Stuart`s Gedichte’. Eén gedicht is waarschijnlijk wel van haar zelf. De gedichten zijn via Fanny Lewald en anderen tot Von Vincke gekomen. Hij heeft ze -misschien op één na- niet zelf opgezocht en vertaald. Ik denk dat de keuze om deze gedichten in ‘de te zetten map’ (Gedichtabschriften) op te nemen waarschijnlijk door Clara genomen is, zoals Finson ook suggereert.

Vier van de vijf liederen van Robert Schumann staan in e-klein, ‘An die Königin Elisabeth’ in a -klein, de mineur dominant. Burns geeft een goed overzicht van tekstvormen en rijmschema`s en wijzigingen in latere uitgaven ervan.

Eijsackers geeft ook nog wat interessante opmerkingen, zoals in

1.‘mineur wordt majeur bij ‘mein fröhlich Frankenland’(7) en ‘een verminderd septiemakkoord op ‘schöne Zeit’ geeft iets wrangs’; herhaald ‘Ade’ geeft berusting aan, maar het subito forte in de slotmaat van de piano is een soort cliffhanger van het noodlot.

2.Doet denken aan een Elizabethan song, de begeleiding gaat, bijna als een harmonium, in halve noten.

3.Lijkt ook op een recitativo accompagnato, hoewel piano en zang een duidelijke dialoog met elkaar aangaan. Het gepuncteerde ritme van de piano kan een uitdrukking zijn van opstandigheid en rusteloosheid, maar ook een verwijzing naar de barokke Franse ouverture. Bij het klagende motief ‘und Sorgen’ voel je de machteloosheid toenemen.

4.Alles drukt gelatenheid uit. Bij ‘Ihr Freunde, die ihr mein gedenkt in Liebe’ een warm dominant septiemakkoord. Misschien is er nog hoop op het vinden van rust ‘Erfleht mir meinen Teil am ew`gen Frieden!”.                      

5.Het tweede gebed ( na nr. 2) in de cyclus. Maria roept God en zijn zoon aan, vier keer met hetzelfde motief, beginnend in de hoogte en gevolgd door een dalend kwint, in combinatie met een forte aanhef, gevolgd door een diminuendo. Elke herhaling van het motief is een stap hoger en de inzet komt steeds vroeger, waardoor de hulproep steeds dringender klinkt. In de laatste twee regels komt de berusting en legt ze haar lot in Gods handen.

Tot slot geeft Finson (13) nog aan dat er duidelijk herkenbare topoi zitten in de ‘Gedichte’: (1) Abschied von Frankreich begint met golvende zestienden in de rechterhand en langzame eb en vloed beweging in de linker: ‘wave or boat topoi’. In (4) Abschied von der Welt

is in de eerste maten van de pianopartij het begin van een begrafenismars (funeral march) te herkennen.

 

 

 

‘Golf en boot topoi’ in Abschied von Frankreich

Begin van Begrafenismars in Abschied von der Welt

 

 

Aan deze pagina is het laatst gewerkt op 27 juli 2021

Noten:

(1). Eijsackers, p. 3-4

(2). Jon W. Finson, At the Interstice between “Popular” and “Classical”, Schumann's Poems of Queen Mary Stuart and European Sentimentality at Midcentury, DOI:10.1093/acprof:oso/9780195393859.003.0005: ‘Because of the poetry's gloomy subject matter, scholars have often taken the cycle as the ultimate expression of his mental derangement, presaging his demise in parallel with the story of the doomed 16th‐century monarch. However attractive this Romantic fable might seem, the songs turn out to embody something quite different. Clara Schumann most probably selected the poetry from among Gisbert Freiherr von Vincke's translations in Rose und Distel: Poesien aus England und Schottland, and Robert then set them as a Christmas gift for his wife in 1852 (well before he became terminally ill). Her selections from Vincke's anthology reflect a widespread fascination with the misfortunes of Scottish royalty reaching back into the 16th century. All treatments of the subject contain a pronounced element of popular fantasy, including Vincke's translations, only one of which securely traces to Queen Mary. In setting the Poems of Queen Mary Stuart, then, Robert Schumann participated in a popular sentimental tradition (just as Clara did in selecting the verse in the first place) prominent in post‐Vormärz Germany. This chapter explores this particular interaction between popular and elevated culture in Schumann's output and the implications of the tension between lowbrow and highbrow art in his output more generally’. ( dit hoofdstuk is hoofdstuk 5 van Roe-Min Kok and Laura Tunbridge, Rethinking Schumann)

Zie ook: Finson, Robert Schumann, The Book of Songs, p. 185 e.v.

(3). Door de uitvinding van de stoommachine kwam de industrialisering goed op gang. Deze ging gepaard met een toename van de macht van een nieuwe bezittende klasse, de burgerij. Zij eiste meer politieke invloed. In 1848 kwam het tot een revolutie in Duitsland. De weg naar deze revolutie wordt aangeduid met de term ‘Vormärz’ – de revolutie van 1848 vond namelijk in de maand maart plaats. http://www.duitseliteratuur.nl/10-het-jonge-duitsland-en-biedermeier-1830-1850/

Post- Vormärz = Biedermeier.

(4). Französische Dichtung, Volume 3 (geredigeerd door F. Kemp): Maria Stuart, Op. 135, after translations of the poet and Shakespeare scholar Gisbert von Vincke, which he gave to Clara as a present at Christmas. These are deemed to be his last lieder compositions which he also offered to Henry Litolff in Braunschweig in 1853 and, having been at the Endenich sanatorium for more than a year already, to publisher N. Simrock in Bonn (to no avail), as late as March 1855. The lieder were accepted eventually by C. F. Siegel in Leipzig on 16th April 1855 and, following a contract with Schumann dated 18th April 1855, were published there in July 1855 under the title of Gedichte der Königin Maria Stuar, Aus einer Sammlung Altenglischer Gedichte übersetzt von Gisbert Freiherrn von Vincke / in Musik gesetzt von Robert Schumann [“Poems by Queen Maria Stuart. From a Collection of Old English Poems, Translated by Gisbert Freiherr von Vincke / Set to Music by Robert Schumann”] Op. 135.

(5). Hans-Joachim Zimmermann: Die Gedichte der Königin Maria Stuart. Gisbert Vincke, Robert Schumann und eine sentimentale Tradition. In: Archiv für das Studium der neueren Sprachen und Literaturen, herausgegeben von Sühnel et al., Westermann-Verlag, 1977, S. 308–319: alleen 4 en 5 zijn van Mary Stuart; rest is van onbekende oorsprong

(6). https://core.ac.uk/download/pdf/224799061.pdf: Les écrits en vers de Marie Stuart Édition critique des autographes, augmentée de la transmission de lʼŒuvre poétique et de la réception littéraire de la figure de Marie Stuart par Irène Fasel: D. Les poèmes attribués à Marie Stuart p.77 1. Les sources de Robert Schumann p. 77

(7). Het hier vermelde Frankenland is Frankrijk. In Duitsland is ook een Frankenland. Dat gebied is het ontstaansgebied van de Franken en van daaruit verspreidden ze zich ten tijde van de Capetingers (vóór Karel de Grote) over een deel van de Nederlanden en het latere Frankrijk.

(8). Fanny Lewald (1811 – 1889) was een zeer belangrijke Duitse feministe en schrijfster. Zij was de oudste van acht kinderen. Ondanks alles wat zij thuis moest doen, wist zij in de jaren veertig van de negentiende eeuw met haar romans door te breken. Van haar eigen, met schrijven verdiende geld, kocht zij een huis in Berlijn. Toen zij trouwde eiste zij een samenlevingscontract, waarin geregeld werd dat zij in elk geval financieel onafhankelijk zou blijven van haar man. ‘When Lewald embarked on her first journey abroad on her own, to Italy in 1845, she was soon herself confronted by the “vital question” that she had posed in her third novel. In Rome she met the scholar and writer Adolph Stahr (1804–1876), a married man, and they fell in love with each other. After his wife agreed to the divorce, they married’ in 1855, zie:  https://jwa.org/encyclopedia/article/lewald-fanny’. Fanny Lewald reisde van mei tot september 1850 door Engeland en Schotland en schreef daar een reisdagboek over (zie: https://onlinelibrary.wiley.com/doi/abs/10.1111/j.1468-0483.1993.tb00988.x)

(9) in https://digitalcommons.lsu.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=7492&context=gradschool_disstheses een these over Joseph Joachim Raff die ook een cyclus over Maria Stuart schreef en waarin de bronnen van Von Vincke nogmaals worden behandeld (p. 76)

(10). Idem p. 98-99: ‘The text to this song is found in Edinburgh Castle on a wall of the room in which James I was born. Vincke’s source for the poem was Fanny Lewald’s travel diary “England und Schottland”: Reisetagebuch, vol. 2 (Braunschwieg: Friedrich Bieweg und Sohn, 1851). Fanny called it a “poem in Old English.” Vincke correctly listed the original language as Scottish and according to his notes in the appendix of Rose und Distel, Lewald credited the poem to Mary Stuart.

It is the opinion of Hans Zimmerman that Lewald misunderstood what the guide said when she was touring the castle during her travels, then made no further attempt to document the claim. In his article Zimmerman says that although Maty spoke Scottish, the poem is an unpersonalized prayer for protection for the newborn prince that could have been written by a nurse or a courtier. He thinks it is possible that it was at Mary’s command the poem was painted on the wall, but when or by whom is as unknown as the author

(11). Idem: p. 95-96: Elsewhere in the book the editor offers that, “Miss Strickland states, on what authority I am not quite certain, that it was found among Mary’s papers seized at Chartley in August, 1586.” Source information preceding the sonnet in the appendix of History Of Scotland states, “In the Hand-writing of Mary, Queen of Scots — without date. Extracted from a bundle of papers relating to the Queen of Scots during her confinement in England.” Zimmerman’s research showed that the poem corresponds with remarks in her letters and statements from her attendants. Authorship by Mary seems likely, but has not been proven.

(12). Idem p. 101: It is traditionally held that this prayer was written by Mary on the morning of her execution, 8 February .1587. She had been imprisoned for nineteen years and was ready for her captivity to end, even if even it meant through death. According to Rosalind Marshall, upon hearing the reading of her death warrant the Queen responded, “I thank you for such welcome news. You will do me great good in withdrawing me from this world out of which I am very glad to go.” Arbuthnot notes that “The pedigree of this poem is not very clear, but most writers have accepted it as a genuine composition of Mary’s.” Zimmerman observes that the first appearance of the poem was late: 1795. He feels that the sentimental tone of the poem is out of character with the documented self-control and dignity Mary demonstrated the morning of her execution. He doubts the authenticity of the poem.

(13). Finson, Robert Schumann : the book of songs,  Harvard University Press, 2007, p. 187 en 189

(14). Volgens Hans- Joachim Zimmermann, ‘Die Gedichte der Königin Maria Stuart: Gisbert Vicke, Robert Schumann, und eine sentimentale Tradition, Archiv fūr das Studium der neueren Sprachen und Literaturen 214 ( 1977): p. 294- 324; zie ook  tabel 5.1 p. 77 van Rethinking Schumann, ed. Roe-Min Kok and Laura Tunbridge, New York : Oxford University Press 2011, Published to Oxford Scholarship Online: May 2011

(15). https://doc.rero.ch/record/326866/files/FaselI.pdf: London, BL, Cotton Caligula D.I, fol. 316v-317 r 1.1. Les sources Le poème « Ung seul penser qui me profficte et nuit » est un sonnet conservé sous forme de manuscrit dans les archives royales à Londres. Il porte deux références : State Paper Office, British Library, Cotton Calig. D.I, fol. 316v-317r et Transactions between England and Scotland Temp. Hen. VIII and Eliz., fol. 323-324, bifolium159. Malcolm Laing160 est le premier qui a publié le texte transmis en deux versions, en italien (fol. 316v) et en français (fol. 317r), dans son Histoire d’Écosse en 1804. Dans l’annexe de l’édition révisée de 1804161, Laing publie le texte entier de huit « Casket lettres » (y compris la lettre VIII avec les sonnets) qu’il fait suivre des trois poèmes connus à son époque et attribués à Marie Stuart : 1. l’ode qu’elle a écrit à la mort de François (En mon triste et doux chant, p. 239-241), 2. le sonnet « Ung seul penser qui me profficte et nuit » en deux versions (italien et français, p. 242-244) et 3. le sonnet du State Paper Office qui a passé à la Bibliothèque Bodléienne (Que suis-je, helas ?, p. 245).

(16). Irène Fasel: p. 74 e.v. : ‘Enfin, les deux poèmes ont été reliés à la première arrivée de Marie Stuart en Angleterre. C’est ce que suppose l’historien allemand Friedrich Raumer en 1836, un des premiers commentateurs des deux versions : il les place au moment, la rencontre des deux reines a été repoussée une seconde fois pour finalement ne plus être réalisée174. Guy 2004 présente même la situation inverse en admettant que ce serait Élisabeth qui aurait d’abord envoyé le poème en italien à Marie Stuart et que Marie Stuart, enthousiaste, la remercie avec une traduction française qu’elle aurait complétée avec « quelques vers de plus, le mieux qu’elle pouvait » 175. Cette hypothèse serait soutenue par le fait que, dans le manuscrit des archives royales, la version italienne précède le texte français du poème, détail que jusqu’à présent personne n’a considéré dans son argumentation. Effectivement, on peut donc – en admettant que les deux versions ont été écrites en 1568, date Marie Stuart était dans la plus grande nécessitésupputer que l’échange de poèmes se serait passé entre les deux reines à l’aide des deux versions’.

(17). Fasel p. Raumer 1836, p. 23 ; Raumer dit que c’est lui-même qui a découvert ce poème qui portait alors la cote Cod. Harl. 4649, p. 77. Les documents de la Bibliothèque Harley du British Museum ont plus tard été transférés dans la British Library.

 

Bronnen:

Gedrukte literatuur:

Artikel van Hans Eijsackers: Robert Schumann, Gedichte der Maria Stuart, op. 135, in de Liedvriend, 2006 nr. 2, p.3-7

The New Grove Dictionary of Music & Musicians, London, 1980

Jon Finson: Robert Schumann : the book of songs,  Harvard University Press, 2007

Websites:

Wikipedia

https://www.fembio.org/biographie.php/frau/biographie/maria-stuart

https://urresearch.rochester.edu ›: handout van Timothy M. Burns  over Maria Stuart liederen: hele duitse en engelse tekst en goede toelichting

Rethinking Schumann, ed. Roe-Min Kok and Laura Tunbridge, New York : Oxford University Press 2011, Published to Oxford Scholarship Online: May 2011, DOI: 10.1093/acprof:oso/9780195393859.001.0001: p. 77 e.v.

https://www.lieder.net/lieder/get_text.html?TextId=18885&RF=1: (enz)

https://jwa.org/encyclopedia/article/lewald-fanny

Molly Jane Johnson, ‘Maria Stuart’, Opus 172 (1872): A Song Cycle by Joseph Joachim Raff Based on the Poetry of Mary Queen of Scots. Louisiana State University, 1997 (https://digitalcommons.lsu.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=7492&context=gradschool_disstheses )

https://core.ac.uk/download/pdf/224799061.pdf: Les écrits en vers de Marie Stuart Édition critique des autographes, augmentée de la transmission de lʼŒuvre poétique et de la réception littéraire de la figure de Marie Stuart par Irène Fasel:  D. Les poèmes attribués à Marie Stuart p.77  1. Les sources de Robert Schumann p. 77

https://doc.rero.ch/record/326866/files/FaselI.pdf: Les écrits en vers de Marie Stuart Édition critique des autographes, augmentée de la transmission de lʼŒuvre poétique et de la réception littéraire de la figure de Marie Stuart par Irène Fasel Thèse de doctorat présentée devant la Faculté des Lettres de l’Université de Fribourg (Suisse) Approuvée par la Faculté des Lettres sur proposition des professeurs Thomas Hunkeler, Julien Gœury et ancien professeur titulaire Simone de Reyff Fribourg, le 5 avril 2019 La Doyenne, professeur Bernadette Charlier Pasquier

 

Terug naar de pagina muziek