De geschiedenis van de Nederlandse verzorgingsstaat

 

Hoofdstuk  1 (vóór1900)

Hoofdstuk 2

(1900-1945)

Hoofdstuk 3  (1945- heden)

 

 

Hoofdstuk 2 : 1900    1945:

A.    Fabrieksdorpen/ tuindorpen – het werk van ondernemers

B.     De overige ‘sociale’ huisvesting – de taak van overheden en particulieren

C.     De problematiek der ‘ontoelaatbaren’

 

 

 

 

1900

1910

1920

1930

1940         

 

 

 

 

          

1914-18  WOI

                                 

na  1929 Crisistijd

   1940-1945 WO II

 

 

 

  1901: Woningwet

      1912 : Armenwet                                                          Werkverschaffing(skampen)

       1914: het begrip ‘Ontoelaatbaren’ ontstaat                                                   Rijks evacuatiekampen

 

 

 

A.Fabrieksdorpen:

Zoals we in hoofdstuk 1 al zagen, ontstonden in de 19de eeuw de eerste fabrieks- en tuindorpen. Voorbeelden van fabrieksdorpen na 1900 zijn:

1.      Heveadorp ( na 1915) bij Renkum, gesticht als woonkern voor de werknemers van de Heveafabriek: 83 woningen voor de arbeiders en 14 voor het hogere personeel, meestal gebouwd in Engelse landschapsstijl.2.

2.      Verder nog: het Bata-dorp (1934) bij Best: 130 woningen, scholen, medische dienst en kapsalon; het tuindorp op Heijplaat in Rotterdam van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij (400 arbeiderswoningen, kerken, winkels, bibliotheek en was- en badinrichting, gebouwd tussen 1914-1918) en de huisvestingsprojecten bij de Philipsfabrieken (Eindhoven), de textielfabrieken in Twente en de mijnen in Zuid- Limburg.

Door de betere huisvesting was men minder vaak ziek en kon men dus meer produceren. In noodgevallen was men dicht in de buurt, er was zo controle op de vrije tijd van de arbeiders en omdat er geen café`s waren, werd geprobeerd het alcoholisme wat terug te dringen.

wwonwagenbewoning

wonen-emmerschans

wonen-keet in emmerschans.2

Heveadorp

Heveadorp.jpg 2

Batadorp net gebouwd

Wonen in een woonwagen

          Wonen in Drenthe (turfstekerijen)

                                  Hevea-dorp

Bata-dorp, net gebouwd

 

B. De overige ‘sociale’ huisvesting:

Onder invloed van de ideeën van de jonge liberalen (Pierson, Goeman Borgesius, Lely, Cort van der Linden), van A Kuyper van de AR en de oprichters van de SDAP (1894) ontstond het besef dat ook de staat zich niet langer kon en mocht afzijdig houden van de ‘noden der sociaal zwakkeren’.

De Woningwet van 1901 bepaalde dat stichtingen en verenigingen ‘uitsluitend werkzaam ter verbetering van de volkshuisvesting’, als zodanig konden worden erkend door de Kroon en in aanmerking konden komen voor van rijkswege te verstrekken voorschotten via de gemeentebesturen. Daarnaast werd elke gemeente verplicht een bouwverordening te maken waarmee de overheid kon regelen en toezicht kon uitoefenen.

Vaak waren het SDAP wethouders die vaart zetten achter de plannen.

 

           Rijksvoorschotten in miljoenen guldens

 

 

                                     Aantal corporaties

180

 

 

 

     183

 

 

  2000

 

 

 

 

 

160

 

 

 

 

 

 

  1800

 

 

 

 

 

140

 

 

 

 

 

 

  1600

 

 

 

 

 

120

 

 

 

 

 

 

  1400

 

 

 

 

 

100

 

 

 

 

 

 

  1200

 

 

 

1292-1341

 

 80

 

 

   73

 

 

 

  1000

 

 

      917

 

1150-1060

 60

 

 

 

 

      70

 

    800

 

 

 

 

 

 40

 

 

 

 

 

 

    600

 

 

 

 

 

 20

 

      11

 

 

 

 

    400

 

 

 

 

 

   0

 

 

 

 

 

 

    200

     102

 

 

 

 

    1910            

    1915

   1920                  

     1925

    1930                      

 

   

      1910

      1915                     

       1920

     1925                       

        1930

 

Tussen 1918  en 1920 ontstonden veel nieuwe verenigingen die echter wel veel last hadden van ‘hokjesgeest’: ze werkten voor onderwijzers, spoorwegarbeiders gemeentearbeiders, maar waren ook: algemeen, christelijk, rooms-katholiek of joods (1)

 

De woningen hadden nu meer kamers en bedden in plaats van alkoven. Ze werden groter, lichter en zonniger en er kwam een toilet met waterspoeling. Alleen de douchecel was nog overbodige luxe. Men moest hiervoor naar het badhuis.

Omdat men in Nederland het Engelse (tuinsteden)voorbeeld nastreefde, omdat er nog geen tekort aan bouwgrond was en centrale voorzieningen die voor hogere gebouwen nodig waren (trappenhuizen, liften) een te grote investering vergden, werden er hier woonblokken met maximaal vier woonlagen gebouwd.

Hieronder worden slechts enige steden besproken, maar veel andere steden kenden eenzelfde ontwikkeling.

 

berlage beurs.2

plan zuid van Berlage 

  amsterdamse school- het Schip

amsterdamse school 2

betondorp 2

betondorp 3

    De Beurs van Berlage

 Plan Zuid -  Berlage  (1915)        

     Amsterdamse School-stijl; links: het Schip

                              Betondorp

 

In Amsterdam werd weliswaar goed, doch wel erg saai gebouwd.  Met Berlage (2) en vooral de Amsterdamse school (3), stromingen in het Nieuwe Bouwen, kwam er verandering. Kenmerkend voor de Amsterdamse School is het gebruik van veel baksteen en het toepassen van versieringen in de gevels, in baksteen of gebeeldhouwd natuursteen. Berlage ontwierp ook de uitbreidingsplannen voor Amsterdam, nodig om alle nieuwe inwoners fatsoenlijk te kunnen huisvesten (plan Zuid).

In Floradorp bouwde de gemeente tussen 1927 en 1929 woningen voor grote gezinnen, met drie of vier slaapkamers als vervanging voor de af te breken krotwoningen. Ook hier had men geen ‘natte cel’. De woningen in de Bloemenbuurt van woningbouw- vereniging Zomers Buiten behoorden met de gemeentewoningen in Tuindorp Nieuwendam tot de eerste arbeiderswoningen in Amsterdam die wel een badkamer hadden, maar de huren van deze woningen waren dan ook hoger. Zomers Buiten verhuurde haar woningen vooral aan geschoolde handwerklieden met een vaste aanstelling bij de gemeente Amsterdam.

Men ging ook, net als in Rotterdam (zie onder) beton gebruiken. Dat gebeurde in Tuindorp Watergraafsmeer tussen 1923 en 1925. Daarom ging dat gebied al snel Betondorp heten. Men wilde er experimenteren met de mogelijkheden van het nieuwe materiaal, maar er was daarnaast ook een groot baksteentekort (dus sterk oplopende prijzen).

 

vreewijk

vreewijk 3

vreewijk.jpg 2

het witte dorp

de kiefhoek

de kiefhoek museumwoning

 Rotterdam:                             Tuindorp Vreewijk

      Het Witte Dorp

                                 De Kiefhoek

 

In Rotterdam ontstond tussen 1917en 1942 -op een basisplan van Berlage- het tuindorp Vreewijk.

Verwant hiermee was het Witte Dorp, ontworpen in 1922 door J.J.P. Oud. Deze ontwierp ook, in opdracht van het gemeentelijk woningbedrijf, het project De Kiefhoek (gebouwd tussen 1928-1930). Oorspronkelijk had men gedacht dit project in beton te bouwen, maar vanwege de kosten gebeurde dat niet.

Wel in beton werden al begin jaren 20, in opdracht van de gemeente, de twee wijken Stulemeijer (totaal 489 woningen) en Kossel (totaal 788 woningen) gebouwd (4).

 

isolawoningen

systeem Isola betonbouw

Kossel betonbouw 2

Kossel betonbouw

tn_P1010026

tn_P1010022

tn_P1010013

        Isola – betonbouw in de wijk Stulemeijer

                              Kossel betonbouw

                   Het Justus van Effencomplex in de wijk Spangen

 

De eerste galerijwoningen werden, ook in Rotterdam, gebouwd door M. Brinkman.  In 1922 ontstond in de nieuwbouwwijk Spangen, het Justus van Effencomplex:  264 woningen voor geschoolde arbeiders, allemaal met een eigen voordeur. Midden in het complex stond het badhuis met ruimtes om kleding te wassen en te drogen en om te baden. De huiskamers van de woningen waren centraal verwarmd en de keukens hadden stortkokers voor het afval.

 

 

C.De problematiek der ‘ontoelaatbaren’:

Hoewel sommigen eind negentiende eeuw er op wezen dat het de erbarmelijke woontoestanden waren, die het zedelijk peil van de arbeidersklasse naar beneden haalden en zo de armoede mee veroorzaakten, dachten de meeste mensen dat het een gevolg was van de slechte eigenschappen van de armen zelf. Er werd flink geselecteerd bij de toewijzing van voordelige woningen of men geen schulden had of dronk. Woningopzichteressen bekeken of een gezin wel de juiste levenswijze had voor een nieuwe woning. Daarnaast letten ze op of de kinderen wel naar school gingen en gaven de vrouwen allerlei adviezen omtrent huishouden en kinderverzorging. Rond 1900 slaagden vooral de gezinnen van arbeiders in vaste loondienst te voldoen aan de normen van de gegoede burgerij. Zij trokken naar nieuwe arbeiderswijken aan de rand van de stad.

Het ongeschoolde, ongeorganiseerde losse werkvolk -venters, sjouwers en grondwerkers- hadden echter geen deel aan deze ontwikkeling en bleven de verkrotte binnensteden bevolken.

In 1914 werd aan deze groep mensen die ‘lastig woongedrag’(wanbetaling, ruziemaken, vervuiling) vertoonden voor het eerst de naam ‘ontoelaatbare gezinnen’ gegeven. Later kwamen hier ook de verwijten bij van criminaliteit, drankzucht, onzedelijkheid en kinderverwaarlozing. Ontoelaatbaar werd ‘asociaal’ of ‘onmaatschappelijk’.

De gemeentelijke overheid in grotere steden, met name daar waar sociaal- democraten daarin zitting hadden, nam het initiatief om deze onmaatschappelijke gezinnen tijdelijk te concentreren in aparte woonwijken om ze her op te voeden.

De gezinnen werden onderverdeeld in : economisch zwak, sociaal zwak en asociaal en er werden nu vooral voor de asociale gezinnen, maar ook soms voor de economisch en sociaal zwakke gezinnen, wijken gebouwd onder toezicht van een woningopzichteres. Deze moest behalve de huur ophalen, ruzies beslechten, zorgen dat men ‘netjes’ woonde en er op letten dat de kinderen iedere dag naar school gingen,  genoeg kleding hadden, goed gevoed en niet mishandeld werden.

 

Houtplein badhuis

asterdorp begin bouw in 1926

asterdorp

asterdorp poortgebouw 1928

zeeburgerdorp.jpg in hout

zeeburgerdorp

zeeburgerdorp.jpg 2

  Badhuis Houtplein

                                             Asterdorp

                                                   Zeeburgerdorp

 

De bekendste voorbeelden waren de ‘aso’ complexen in Amsterdam, Utrecht en Den Haag:

a.       Zomerhof (Den Haag): hier werden in 1921-1923 controlewoningen gebouwd (1ste, 2de en 3de klasse). Als arbeidstherapie en werkverschaffing werd er in 1928 een hulpdienst met huisvuiltransport, glazenwasserij enz. georganiseerd, maar deze moest in 1936 op last van de Gemeenteraad vanwege oneerlijke concurrentie weer opgeheven worden.

b.      Het Kerkwegcomplex, ook het Houtplein genaamd, was in 1925 klaar en had zeventig woningen. Het beheer viel onder de Stichting voor het Beheer en de Exploitatie van Volkswoningen. Net als in Den Haag wilden de mensen ook hier niet graag wonen en vond er maar weinig doorstroming plaats.

c.       Het Zeeburgerdorp (Amsterdam) Dit Tydelyk tehuis voor gezinnen van de Amsterdamse Woningdienst bestond vanaf 1918 uit houten barakken en vanaf 1927 uit twee rijen met 56 kleine betonnen huisjes, gelegen langs de Nieuwe Vaart en het Lozingskanaal in Amsterdam- Oost. Er was maar één ingang.

d.      Het Asterdorp (Amsterdam): een nooddorp van 131 woningen in Amsterdam Noord gebouwd in 1927. Ook hier was een muur met maar één poort. In 1932 werd er op verzoek van de bewoners een tweede ingang gemaakt aan de Asterweg en kregen de straatjes ook namen en huisnummers. In 1940 vertrokken de oorspronkelijke bewoners, veelal naar Floradorp (5).

e.       Op minder grote schaal probeerde men ook elders in Nederland iets dergelijks voor ‘hun’ ontoelaatbaren te regelen: in Apeldoorn, Assen, Haarlem, Rotterdam, Roermond, Gouda, Gorinchem, Groningen, enz.

Maar overal groeide eind jaren 30 de twijfel over het nut van de afgelegen dorpen. De leegstand was er groot en hoewel de bedoeling was dat gezinnen er maar tijdelijk woonden –een half tot drie jaar- verbleven er veel zes jaar of meer. Doorstroming naar een gemeentewoning vond nauwelijks plaats en de meeste gezinnen zochten zelf na een tijdje een andere huisvesting.

 

Ook in Nederland werden nu de ideeën van eugenetici gehoord: zij meenden dat het proces van natuurlijke selectie werd verstoord door grotere medische zorg en sociale verbeteringen. Er moest gezorgd worden dat mensen met erfelijke afwijkingen zich niet te veel konden ‘vermeerderen’.

 

Op een congres in 1937 van de Nederlandsche Vereniging voor Geestelijke Volksgezondheid, gewijd aan ‘Het Gezin’, kwam  de Amsterdamse psychiater Arie Querido met een nieuwe theorie: In plaats van ellendige levensomstandigheden als factor voor onmaatschappelijkheid , benadrukte hij nu de psychische gesteldheid van de gezinsleden en hun onderlinge verhoudingen. Het ‘zieke gezin’ moest niet meer in controlewoningen, maar helemaal buiten de maatschappij behandeld worden. Desnoods moest men onder dwang naar elders vervoerd worden en werken moest er verplicht zijn. Mannen moesten er een vak kunnen leren en vrouwen leren naaien, verstellen en koken. Hier kwam niets van vanwege het uitbreken van WO II.

 

Echter, omdat in 1942 een deel van de Nederlandse kust ontruimd werd door de Duitsers en de mensen elders moesten worden ondergebracht door het BAB (Bureau Afvoer Burgerbevolking) en men ‘asocialen’ niet bij ‘normale’ burgers durfde onder te brengen, kwam men op het idee hen te brengen naar de leegstaande kampen van de vooroorlogse werkverschaffing in Groningen, Friesland, Drenthe, Overijssel, Gelderland en Noord- Brabant. Het betrof veertig kampen, vooral in Drenthe en Overijssel, die in de eerste twee jaren van de oorlog ook deels waren ingezet als werkkampen voor joden. Ze gingen weliswaar  ‘Rijksevacuatiekampen voor Oorlogsslachtoffers’ heten, maar men sprak altijd over ‘ kampen voor asocialen’. Het waren slecht onderhouden, enkelwandige houten barakken, ver buiten de bebouwde kom. Elke woning had twee vertrekken, een woonkamer en een slaapkamer, met schotten tussen de slaapplaatsen. Er was geen waterleiding of riolering. Elk kamp had een kantine en een centrale keuken waar de gezinnen een warme maaltijd konden afhalen. De kampleiding beheerde de distributiebonnen van alle gezinnen.

 

Rijksevacuatiekamp Balderhaar

Rijksevacuatiekamp Kloosterhaar

Rijksevacuatiekamp Schaarshoek

Gezinsoord Molengoot- Overijssel

Rijksevacuatiekamp Echten

gezinsoord Ruinen

Rijksevacuatiekamp       Balderhaar

  Kamp Kloosterhaar

      Kamp Schaershoek

    Kamp Molengoot

         Kamp Echten

          Kamp Ruinen

Omdat het een grote puinhoop werd (mannen werkten nauwelijks, kinderen gingen niet naar school en alles was vies), werd er een Commandant Evacuatie Kampen aangesteld. A.IJ. Diemers werd Commandant in Drenthe en hij dwong alle mannen te werken. Als ze niet wilden moesten ze naar een ‘strafkamp’. ‘Loslopende vrouwen’, waaronder enige prostituées , moesten naar een ‘strafkamp voor vrouwen’. Er kwam per kamp een sociaal verzorgster die vrouwen lesgaf. Oudere kinderen moesten naar internaten. Diemers en zijn collega commandanten waren niet ontevreden over de resultaten na een jaar: er was rust en orde. Deze situatie duurde tot de bevrijding van Zuid-Nederland in september 1944. Toen ook Noord-Nederland was bevrijd, liet men zich niet meer dwingen en nam de benen uit de kampen.

Pech hadden wel een aantal ‘asociale’ gezinnen uit Rotterdam die in juli 1945 naar Drentse kampen werden getransporteerd, met toestemming van de rijksoverheid. Het ministerie van Binnenlandse Zaken wist na de oorlog niet zo goed wat men aan moest met de evacuatiekampen: naar huis sturen van de bewoners was niet mogelijk vanwege de grote woningnood en de gemeentes waar men vandaan kwam hadden geen zin ‘hun’ asociale burgers terug te krijgen. En hoewel de minister in 1948 tegen de Tweede Kamer zei dat het plan was de gezinnen binnen twee jaar weer naar hun oorspronkelijke woonplaats te brengen, werd de benaming Rijksevacuatiekampen in dat zelfde jaar veranderd in ‘Gezinsoorden voor Maatschappelijk Onaangepaste Gezinnen’. Er was nog wel geen wet die gezinnen kon dwingen er te blijven, maar de woningnood had hetzelfde effect. Het aantal kampen verminderde  na de oorlog: er waren er nog dertien en enige internaten, vooral in Drenthe en Overijssel.

 

 

Noten:

(1)Na 1927 werden 190 corporaties opgeheven, deels omdat een aantal verenigingen niet levensvatbaar was, deels omdat de regering de kraan van de rijksvoorschotten flink dichtdraaide. In plaats van steun te verlenen aan de woningwetbouw ging de regering in de crisisjaren deze meer geven aan particuliere bouwers.

De totale woningbouw kende een enorme terugslag. Er werd nog wel gebouwd, maar honderden -veelal particulier gebouwde woningen-  stonden vaak leeg en het geld voor de sanering van de krotten en stadswijken was er niet meer. Met aanbiedingen als gratis schilderen en behangen, betaling van verhuiskosten en een of meer maanden gratis wonen, probeerden de particuliere eigenaars in de jaren 30 huurders te werven.

(2) In 1889 ging de architect Berlage zelfstandig werken. Aanvankelijk ontwierp hij voornamelijk in de toen gebruikelijke neostijlen, maar allengs begon hij te experimenteren in een mengvorm van rationalisme en jugendstil. Wethouder Willem Treub van Amsterdam schoof Berlage naar voren als de architect van de nieuwe Koopmansbeurs in Amsterdam. De stijl van Berlage gaf uiting aan het gedachtegoed dat Berlage en Treub deelden: het radicaal liberalisme, een nieuwe politieke stroming ( een voorloper van de  sociaaldemocratie). 

Berlage heeft ook plannen voor andere steden gemaakt.

(3) De Amsterdamse School was een tegenbeweging tegen het rationalisme, dus tegen Berlage, hoewel juist de architecten ervan zijn plannen hebben vormgegeven.

 (4) De wijk Stulemeijer werd genoemd naar directeur Stulemeijer van NV Internationale Gewapendbeton-Bouw (IGB) in Breda. Deze firma hanteerde het Isola-bouwsysteem met holle betonblokken. Deze blokken werden geproduceerd in een fabriek in de buurt van de bouwplaats. De blokken van 50 bij 25 centimeter waren 10 centimeter dik en werden tot een spouwmuur samengevoegd. Kozijnen, vloeren en daken waren van hout. De gevels werden aanvankelijk geverfd.

De wijk Kossel werd genoemd naar het Duitse betonbouwsysteem van de firma Kossel & Co. Het is een gietbouwsysteem, waarbij het beton in eenvoudige houten bekistingen werd gegoten. Het beton werd op de bouwplaats gemengd en over rails naar de bestemming gevoerd. De houten kozijnen werden naar Duits gebruik pas later aangebracht. De gevels waren afgewerkt met een plint van kleurige tegels; de rest werd afgepleisterd. Er zijn schuine houten kappen en zowel betonnen als houten platte daken toegepast.

(5) Hierna werden na een opknapbeurt Rotterdammers in Asterdorp gehuisvest die tijdens het bombardement hun huis kwijt waren geraakt. Toen deze bewoners na enkele jaren weer naar Rotterdam teruggingen, nam de Duitse bezetter Asterdorp in beslag om er 240 joodse Amsterdammers onder te brengen, die later naar kamp Westerbork weggevoerd werden. In 1943 werd het dorp gedeeltelijk vernield tijdens een bombardement. Asterdorp werd in 1955 afgebroken; alleen een poortgebouw is bewaard gebleven

 

Bronnenlijst: zie Hoofdstuk I

 

 

                         Terug naar de pagina       Historie           of de           Home-page            van               Charlotte Anna Hansson