Frederik de Grote:  zijn binnenlandse politiek

 

 

Frederik Willem I – Frederik II

Frederik II en de cultuur/

de ontmoeting met J. S.  Bach

    

Frederik II en zijn

buitenlandse politiek

 

       Frederik II en zijn

       binnenlandse politiek

 

 

Frederik`s binnenlandse politiek is onder te verdelen in een aantal thema`s:

  1. het mercantilisme
  2. bevolkings- en koloniseringpolitiek/  geloofspolitiek
  3. de hervorming van het strafrecht
  4. het onderwijs
  5. het volksvoedsel ‘de aardappel’

 

Belangrijk is te weten dat Frederik bij veel van zijn besluiten geïnspireerd werd door de (aangepaste) ideeën van de Verlichting

(1) van de reeds eerder vermelde Christian Wolff en vooral van Voltaire.

Het grote verschil tussen de Aufklärung en de Verlichting is dat de Duitse denkers, gedwongen door de geest van Maarten Luther, geloof en rede met elkaar moesten verzoenen. Zij konden het christendom niet afschrijven als ‘een verderfelijk onkruid van bijgeloof’. Leibnitz en Wolff hebben steeds gestreefd naar deze verzoening. In de hieronder vermelde briefwisseling met Voltaire noemt Frederik Wolff ‘de grootste filosoof van onze tijd’. 

 

De ideeën van Voltaire:

Frederik begon in 1736 een briefwisseling met Voltaire, waarvan 601 brieven bewaard zijn gebleven. De correspondentie is in te delen in vier periodes, waarbij in de eerste (1736-1740) grote bewondering voor elkaar werd uitgesproken en gesproken werd over de kleingeestigheid van de theologen, fanatisme en de grenzen van het menselijk kennen. Frederik besprak ook zijn plannen om de ideeën van Macchiavelli te gaan weerleggen: in 1740 was zijn anti- Macchiavelli klaar en mocht Voltaire zijn teksten verbeteren en uitgeven. De eerste lijfelijke ontmoeting vond plaats  in 1740, na de dood van Frederik`s vader. Voltaire had inmiddels, vanwege het koningschap van Frederik II, enige wijzigingen aangebracht in diens Macchiavelli boek, maar Frederik accepteerde die niet en wilde nu een eigen versie gaan uitgeven.

Vanaf nu is de correspondentie regelmatig onaangenaam, mede omdat Voltaire niet veel waardering had voor zijn veldtochten tegen Silezië (zie buitenlandse politiek- vanaf 1740). Deze politiek vond hij strijdig met Frederik`s anti- macchiavellistische ideeën! Daarnaast ging Frederik ging ervan uit dat Voltaire in opdracht van de Franse regering kwam spioneren, omdat diens reiskosten naar Potsdam voor hem werden betaald. Frederik stuurde ondertussen compromitterende versjes van Voltaire naar Parijs om hem daar onmogelijk te maken, terwijl Voltaire pogingen deed een positie te veroveren aan het hof van Lodewijk XV.  Hij slaagde daar in, maar slechts kort, omdat hij met iedereen ruzie kreeg.

Frederik II wilde dat Voltaire naar Berlijn kwam, wat hij in 1750 deed. Vanwege kwesties rond de Joodse handelaar Hirschel en de Franse wiskundige en filosoof Maupertuis brak de alleronaangenaamste periode aan, waarbij hun correspondentie voortaan verliep via Frederik`s zuster Wilhelmina. Frederik en Voltaire hebben elkaar na 1753 nooit meer in levenden lijve ontmoet.

Voltaire beweert Frederik van zijn zelfmoordplannen te hebben afgehouden, die hij zou hebben gehad omdat hij enorm aan het verliezen was in de oorlogen. Zijn bemiddelingspogingen tussen Frankrijk en Pruisen in de Zevenjarige oorlog mislukten omdat beide kanten hem wantrouwden. In 1760 werd -buiten medeweten van Voltaire- een clandestiene uitgave van het werk van Frederik voorbereid. Frederik geloofde niet in Voltaire`s onschuld en was woedend.

Pas in 1766 kwam hun correspondentie weer op gang en vanaf 1770 werden hun ‘veten’ bijgelegd. De oude toon was weer aanwezig: ze wisten nu precies van elkaar waar ze aan toe waren: Frederik wist dat Voltaire zich niet meer liet vangen en Voltaire had geen behoefte meer om een politieke rol te willen spelen. Ze spraken nu vooral over poëzie, fantasie en de kwalen van de ouderdom.

 

 

 

    

    

Frederik`s ‘Anti-Machiavelli’

Voltaire en Frederik in

Potsdam

De Voltaire zaal in Potsdam   

        Maupertuis

De tafelronde van Sanssouci

In het midden Frederik, links naast hem Maupertuis.

Jean-Baptiste de Boyer

 

Naast Voltaire bestond de filosofische kring van Sanssouci uit de reeds genoemde Maupertuis, de Italiaanse schrijver Francesco Algarotti, de Franse filosoof Julien Offray de Lamettrie en de cultuurhistoricus Jean-Baptiste de Boyer, Markies d `Argens.

Frederik II beschouwde zichzelf temidden van zijn raadgevers als ‘gelijke’, maar in de praktijk gedroeg hij zich toch vaak als ‘meer dan gelijk’ en monarch. Zijn medetafelgenoten werden ook regelmatig bespot of gekleineerd door hem.

 

 

A. het mercantilisme:

 

                 Steenkolenwinning

            IJzerertswinning

Papierfabricage

     Porseleinfabricage

1/12 Reichs Thaler 1752: Muntplaats: Aurich (D)

 

Het mercantilisme was een reactie van regeringen in West-Europa op de opkomst van het handelskapitalisme, ook wel vroegkapitalisme genoemd. De Oostenrijkse advocaat en geleerde P. W. von Hornick kwam in zijn Oesterreich über alles, wenn es nur will  uit 1684 met een negen-punten-programma dat de uitgangspunten van het mercantilisme goed weergeeft (2) .

Elke vierkante meter grond van een land gebruiken voor landbouw, mijnbouw of het produceren van goederen.

     . Alle grondstoffen, die in een land worden gevonden, gebruiken in de binnenlandse productie, aangezien eindproducten een

       hogere waarde vertegenwoordigen dan grondstoffen.

     . Een grote, werkende bevolking aanmoedigen.

     . Alle export van goud en zilver verbieden en bevorderen dat al het binnenlandse geld in omloop blijft.

     . Invoer van buitenlandse goederen zo veel mogelijk ontmoedigen.

     . Bepaalde onmisbare invoer bij de bron aanschaffen, echter niet in ruil voor goud en zilver, maar in ruil voor in het

       binnenland geproduceerde goederen.

     . De invoer zoveel mogelijk beperken tot grondstoffen, die binnenlands verder kunnen worden verwerkt.

     . Constant zoeken naar kansen voor de verkoop van overtollige in het binnenland geproduceerde goederen aan buitenlanders

       ook hier zoveel mogelijk in ruil voor goud en zilver.

     . Het niet toestaan van invoer van goederen die ook in voldoende en geschikte mate op de thuismarkt worden geproduceerd.

 

Frederik II heeft zich op allerlei terreinen (zie de afbeeldingen) ingezet voor deze politiek. Tot een integratie van al zijn gebieden kwam het echter hierdoor niet: het mercantilisme gold eigenlijk niet voor ‘zijn’ enclaves in het Westen en Oost- Pruisen

 

B. Bevolkings- en koloniseringspolitiek/ Geloofspolitiek:

Al voordat Frederik II aan de macht kwam bestond in Pruisen de gewoonte mensen uit het buitenland aan te trekken: er was behoefte aan soldaten en aan vakmensen op allerlei terrein. Frederik beoefende deze politiek nog veel systematischer, vooral om alle verliezen uit de Zevenjarige Oorlog (en daarna) te compenseren en Pruisen te her-bevolken. De buurlanden probeerden het wegvloeien van hun inwoners naar Pruisen zoveel mogelijk tegen te gaan, maar het feit dat ze het er beter hadden dan in hun vroegere vaderland, was uitstekende reclame. Dat kwam om verschillende redenen:

Er werden hen land, een huis, een startkapitaal en allerlei vrijheden waaronder godsdienstvrijheid geboden.

 

Reeds na de afschaffing van het Edict van Nantes in 1685 waren 20 000 Franse Hugenoten naar Brandenburg gekomen, omdat daar het Edict van Potsdam was afgekondigd die hen vrijheid bood. De vorsten van Brandenburg- Pruisen waren in de 17de eeuw calvinistisch geworden en de ideeën daarvan botsten heftig met de opvattingen in veel Lutherse steden: deze steden wilden de Hugenoten niet opnemen: Liever Turken in het land, dan Gereformeerden!

Onder prins-aartsbisschop Leopold Anton von Firmian van Salzburg werden in 1731 op grond van het ‘Emigrationspatent’ de ruim 20.000 protestanten die hun geloof niet opgaven uit de stad uitgewezen. Ook zij trokken naar Pruisen, waar ze vooral terecht kwamen in het door de pest ontvolkte Oostelijk deel.

Vanuit Bohemen nam Frederik veel Protestantse wevers op die vluchtten voor het streng katholieke bewind van Maria Theresia: hij schonk hen vrijheid van belasting en dienstplicht.

Hij was ook tolerant jegens de grote hoeveelheid katholieken die door de annexatie van Silezië en de Poolse gebieden onder zijn bewind was gekomen. Hij erkende met name de scholingskwaliteiten van de Jezuïeten en verzocht hen als leraar te blijven in Silezië, Warmia en het Netz District.

Uit Spanje trok Frederik Joodse kooplieden en bankiers aan.  Hij gaf hen onbeperkte godsdienstige vrijheid, maar in 1752 schreef hij wel ‘dat de joden van alle sekten de gevaarlijkste zijn, omdat ze een gevaar vormen voor de handel van de Christenen’. Hij vond dat er te veel joden in de steden waren: ‘Ze zijn nodig in het Poolse grensgebied, maar buiten dat gebied vormen ze kliekjes, handelen in contrabande en zijn ze schadelijk voor christelijke burgers en kooplieden’. Uiteindelijk liet Frederik een aantal ‘bedeljoden’ uitwijzen naar Polen. 

De Joden in de stad werd verboden een huis te kopen en daarna mochten slechts bepaalde joden (Schutzjuden) nog enige ‘belangrijke’ beroepen uitoefenen. Het ging dan om joden die noodzakelijk waren voor de economische ontwikkeling op een bepaald gebied: Veitel Heine Ephraim die ‘Hofjuwelier’ en ‘muntmeester’ was en later ook zijn mede-munt-joden Daniel Itzig en Moses Isaac.

Verder ging het om Joden die tijdens de Zevenjarige Oorlog wapens, munitie en levensmiddelen leverden.

Schutzjuden leverden aan de ontwikkeling van de zijde-industrie in Pruisen ook een grote bijdrage. Een heel bijzonder geval daarbij was Moses Mendelssohn: hij was lang ‘ungeschűtzt’ en moest dus geholpen worden door een Schutzjude. Hij slaagde er in de zijdefabrieken van zijn beschermer enorm uit te bouwen zodanig dat de regering hem in 1764 geld bood een eigen fabriek te stichten (wat hij niet deed). Echter: toen hij de koning vroeg om het ‘permanente vestigings-’ privilege, kreeg hij dat niet en toen de Koninklijke Academie voorstelde hem –omdat hij ook filosoof was-  daarvan lid te maken, wees Frederik dat af.

Misschien was Frederik gekwetst door kritiek van Moses  op zijn Franse gedichten?

 

  

     

  

  

   

Paleis van Veitel Heine Ephraim de Hofjuwelier en muntmeester

Moses Mendelssohn op weg naar Frederik II

Titelblad van een filosofisch werk van Moses Mendelssohn: de onsterfelijkheid der ziel

Het strafrecht: ondanks hervormingen nog steeds Calvinistisch streng

 Johann Heinrich Casimir von Carmer, min. van justitie, groot- kanselier

Karl Abraham Freiherr

von Zedlitz, min. van justitie & geheim staatsraad

 

 

C. De hervorming van het strafrecht:

Zoals al eerder vermeld, werd het in 1740 verboden om te martelen. In 1746 kreeg Grootkanselier Samuel von Cocceji de opdracht de gehele rechtsgang te hervormen en te uniformeren voor het hele rijk. Dit proces werd vertraagd door de Zevenjarige Oorlog, maar rond 1780 voltooid door Grootkanselier Johann Heinrich Casimir von Carmer. Karl Abraham Freiherr

von Zedlitz was zowel bij de hervorming van het strafrecht als bij de invoering van het volksonderwijs betrokken (zie D) Een belangrijke vernieuwing was de resocialisatie van de gedetineerde na het uitzitten van zijn straf. Ook kwam er een nieuw wetboek van strafrecht tot stand.

 

D. Het onderwijs:

Voordat Frederik de troon besteeg in 1740, werd de Pruisische Academie van Wetenschappen (Berlijnse Academie) overschaduwd door de Academies van Londen en Parijs. Frederik maakte er het Frans tot de officiële taal en filosofie de belangrijkste studierichting.

Leonhard Euler (1707-1783) (3) een groot wiskundige die al jaren in Sint-Petersburg werkte om het onderwijs aldaar op een hoger niveau te brengen, werd 1741 door Frederik uitgenodigd een benoeming aan de Berlijnse Academie te aanvaarden. De daaropvolgende vijfentwintig jaar leefde hij in Berlijn, waar hij meer dan 380 artikelen schreef.

Euler werd ook de privéleraar van Frederiks nichtje, de prinses van Anhalt-Dessau. Hij schreef meer dan 200 brieven aan haar.

Ook Immanuel Kant, Jean D'Alembert, Pierre-Louis de Maupertuis, en Etienne de Condillac doceerden aan de Academie en in 1789 had deze een internationale reputatie opgebouwd én belangrijke bijdragen geleverd aan de Duitse cultuur (4). In 1786 werd besloten tot het scheppen van een nieuwe structuur voor het Hoger Onderwijs.

 

Karl Abraham Freiherr von Zedlitz hield zich bezig met bovenstaande zaken, maar was daarnaast nauw betrokken bij de oprichting en de verbetering van Volksscholen.

Alleen al in West- Pruisen werden 750 nieuwe scholen gebouwd tussen 1772- 1775. Zowel Protestantse als  Rooms- Katholieke leraren gaven er les, in het Duits en het Pools.

Naast Volksscholen kwamen er Burgerscholen, een soort middenscholen, waar meisjes ook heen konden. Hier werden naast de vakken van de Volksscholen onder andere ook geschiedenis, aardrijkskunde, tekenen, natuurkunde, Duits en handelseconomie aangeboden. Op de Gymnasia werd naast de klassieke talen ook Duitse taal en literatuur gegeven.

Von Zedlitz streefde ook naar een betere opleiding van de leraren. Op de Volksscholen moesten bij voorkeur oorlogsinvaliden aangesteld worden, zodat ze in hun eigen onderhoud konden voorzien.

 

 

E. Het volksvoedsel ‘de aardappel’:

Een van de grote verdiensten van Frederik de Grote is de invoering op grote schaal van de aardappel als volksvoedsel. Op 24 maart 1756 vaardigde hij het beroemde Kartoffelbefehl uit, waarin hij de "sämtliche Land– und Steuer Rä­the, Magistrate und Beamte" beval dat al zijn onderdanen met deze plant bekend gemaakt dienden te worden en dat deze op iedere beschikbare plek moest worden verbouwd. Zaadgoed werd gratis verdeeld en veldwachters en politieagenten zagen er op toe dat inderdaad met de verbouw werd begonnen, want de aardappel had (deels terecht) de naam giftig te zijn en de boeren stribbelden tegen.

Volgens de legende kreeg hij het volk pas zover door een veld met aardappelen door gewapende soldaten te laten bewaken, zodat iedereen kon zien dat er iets kostbaars verbouwd werd. Nieuwsgierige boeren kregen te horen dat er aardappels voor de koninklijke tafel werden verbouwd. Het zaadgoed werd direct, en onder het toeziend oog van de wacht, gestolen. Wat goed was voor de koninklijke tafel moest tenslotte iets bijzonders zijn. Tot op de dag van vandaag zijn daarom op zijn graf altijd een paar aardappelen te vinden.

 

 

Noten:

(1) Zie mijn artikel over Catharina de Grote en de Verlichting in de 18de eeuw: http://charlottehansson.nl/Catharina%20de%20Grote_Verlichting%2018de%20eeuw.htm

(2) Wikipedia http://nl.wikipedia.org/wiki/Mercantilisme

(3): In Berlijn publiceerde Euler de twee werken waaraan hij zijn grootste bekendheid aan zou ontlenen: de Introductio in analysin infinitorum, een tekst over functies, die hij in 1748 publiceerde, en de Institutiones Calculi differentialis[, een boek over differentiaalrekening, dat in 1755 werd gepubliceerd.

De brieven aan Frederik`s nichtje werden later verzameld in een goedverkopend brievenboek met de titel Brieven van Euler gericht aan een Duitse prinses over verschillende onderwerpen in de natuurlijke filosofie. Dit werk bevatte Eulers uitleg over diverse natuurkundige en wiskundige onderwerpen en gaf ook waardevolle inzichten in Eulers persoonlijkheid en religieuze overtuigingen. Dit boek bereikte een veel groter publiek dan enige van zijn wetenschappelijke wiskundige werken. Het werd in heel Europa en later ook in de Verenigde Staten uitgegeven. De populariteit van dit 'brievenboek' getuigt van zijn vermogen om wetenschappelijke vraagstukken duidelijk aan een lekenpubliek uit te leggen.

Ondanks Eulers grote bijdrage aan het prestige van de Berlijnse Academie werd hij uiteindelijk toch gedwongen om Berlijn te verlaten. Dit was deels te wijten aan een persoonlijke botsing met Frederik. Deze ontstond toen Euler na het vertrek van de voorzitter van de Berlijnse Academie, Pierre Louis Maupertuis, in 1756 steeds meer de rol van waarnemend voorzitter van de Berlijnse academie op zich moest nemen. Frederik de Grote had geen vertrouwen in Euler, die hij steeds meer als te weinig verfijnd beschouwde, zeker in vergelijking met de kring van filosofen  (o.a. Voltaire) die de Pruisische koning in zijn Academie had verzameld.

(4) Naast Duits sprak Frederik Frans, Engels, Spaans, Portugees en Italiaans; hij begreep ook Latijn, zowel oud als nieuw Grieks en Hebreeuws. Hij hield niet van de Duits taal, literatuur en cultuur en verafschuwde het feit dat ‘schrijvers een hele pagina vol konden schrijven, met het werkwoord –dat alles bepaalde-  helemaal onderaan de bladzijde’

 

                                               Terug naar de            homepage                         van Charlotte Anna Hansson