1.‘Korte’ biografie van
Gerald Finzi *
Gerald Finzi, telg uit een van oorsprong Joodse
familie, werd op 14 juli 1901
in Londen geboren. Tijdens de
1ste Wereldoorlog woonde de familie in
Harrogate, om zo ver mogelijk uit de buurt van Zeppelinluchtaanvallen te
zijn en studeerde Gerald in privé-lessen bij Ernest Farrar, een leerling
van Stanford en vriend van Vaughan Williams (zie h. 2). In 1918 sneuvelde
Ernest aan het front evenals Edgar, de enige nog levende broer van
Gerald. Ter nagedachtenis van Edgar schreef hij kort daarna voor zijn
moeder ‘Upon a child’.
Tussen 1917 en 1922 studeerde hij bij Sir Edward
Bairstow inYork Minster. Daar vond eind december 1920 zijn eerste
openbare concert plaats met Opus.1 Ten Children`s Song op teksten
van Rossetti. In 1922 verhuisde hij –de vegetariër, vol sterke
socialistische neigingen en interesse in de volkscultuur- , naar het
platteland van de Cotswolds om rustig te kunnen componeren. By Foothpath and Stile (zie ad b.)
kwam in 1922 tot stand.
Omdat hij zich daar uiteindelijk toch erg geïsoleerd voelde,
vertrok hij in 1926 naar Londen waar hij bij R.O. Morris (1886-1948) ging
studeren en leerde er Vaughan Williams, Holts, Bliss, Edmund Rubbra(1901-1986)
en Howard Ferguson ( 1908-1999) kennen, met welke laatste Gerald een
nauwe band kreeg, maar geen seksuele (Howard was homo wat de homohater
Gerald niet wist!).
Voor een goed begrip van de verhoudingen dient men te
weten dat in Engeland de Oostenrijks-Duitse traditie sinds WO I
grotendeels zijn hegemonie had verloren en dat de Tweede Weense (h 2)
school er weinig aantrekkingskracht had. De Britse muziekwereld was op
dat moment verdeeld in twee ‘scholen’: de ‘cosmopolitici’ Bridge, Bax,
Ireland en Goossens en de ‘Folksong nationalisten’ met aan het hoofd
Vaughan Williams en Holst. Vaughan Williams ging wel vriendschappelijk om
met Ireland en Bax en Bliss was ‘neutraal’. Finzi koos de kant van V. Williams maar had een afkeer van
Bax. Verder had hij vrienden onder het establishment, ook onder ‘
linksen’, maar hield hij niet van ‘bohémiens’ als Warlock.
Finzi componeerde in Londen o.a. twee ‘arias’ en
hierin zijn veel elementen te
vinden van zijn ‘Bach periode’ (1925- 1930?) . In 1929 kon hij er, vanwege
zijn onervarenheid, nog geen uitgever voor vinden. Van 1926-1928 schreef
hij de cyclus A Young Man`s Exhortation , die uiteindelijk in 1933
compleet werd uitgevoerd.
Van 1930-1933 gaf hij les aan de Royal Academy of
Music, maar stopte hiermee vanwege zijn
huwelijk met de artieste Joyce Black. Vanaf die tijd gebruikte
Gerald vaak gedichten met ‘Joy’ in de tekst (van o.a. Edmund Blunden).
Omdat Finzi in Londen zich niet gelukkig voelde en zijn
carrière zo weinig vaart had, verhuisden Gerald en Joy naar het
platteland in Aldbourne. On
parent knees **( nu in de cyclus
To a poet) componeerde hij kort nadat hij in 1934 voor het eerst
vader was geworden van zijn zoon Christopher. Nigel werd in 1936 geboren. Dies Natalis is misschien een soort ‘dankoffer’ voor
‘het wonder van de kindsheid
gestalte krijgend in beide kinderen’, hoewel Christopher volgens Ursula
Vaughan Williams zeker geen engeltje was!
Earth and Air and Rain werd voltooid in 1936 maar To Lizbie
Browne en Rollicum-rorum werden ook apart uitgegeven.
In 1936 begon Gerald ook met de uitgave van Ivor
Gurney`s muziek en met de cyclus Till Earth Outwears.
De verhuizing naar Ashmansworth Farm (Hampshire) vond
plaats in maart 1939. Daar hield hij zich ook bezig met het telen van
oude Engelse appelrassen die verloren dreigden te gaan.
Onder de dreiging van WO II werd het Driekorenfestival
(31 aug. 1939) geschrapt, waar zijn net voltooide Dies Natalis voor
het eerst uitgevoerd zou worden.
Vanaf midden jaren `30 besefte Gerald al terdege wat
de opkomende bedreiging van Hitler
m.n. voor Joden inhield en had daar psychisch veel last van,
vooral omdat hij ook nog familieleden in Duitsland had wonen. Als reactie
op de spannende politieke situatie kwamen zomer `40 Channel Firing
(nu in Before and After Summer) en June on Castle Hill (nu
in To a poet ) tot stand, waarmee hij in de buurt kwam van het
predikaat ‘warpoet’ (zie ** voor tekst,
toelichting en vertaling). Na het uitbreken van de oorlog
stopte hij aanvankelijk met componeren in afwachting van zijn oproep voor
de militaire dienst en probeerde tegelijk zijn Engelse landgenoten
duidelijk te maken wat er voor de Joden in Europa dreigde, maar…hij
verzweeg altijd zijn eigen jood-zijn naar buiten toe. In zijn huis ving
hij, maar vooral Joy, in de oorlog
een aantal Duitse en Tsjechische Joodse vluchtelingen op.
Om niet in actieve dienst te hoeven, probeerde een
aantal musici erkenning te krijgen voor het feit dat zij door hun
composities en uitvoeringen ook een bijdrage leverden aan de strijd,
zoals bijv. Britten, maar niet altijd zag de regering hun
‘meerwaarde’. Finzi had hier ook
problemen mee en richtte wellicht de Newbury String Players op om zijn ‘noodzakelijkheid’
te bewijzen. De NSP bestond aanvankelijk vooral uit amateurs die
‘vergeten 18de eeuwse muziek’ tot leven brachten en werk van
jonge componisten. Het managen ervan kostte veel tijd en energie.
Uiteindelijk werd Finzi gered door een baan bij het ministerie van
Oorlogstransport, waarmee hij voor het eerst van zijn leven een redelijk
salaris verdiende. Een groot deel zette hij om in ‘antiquarische’ d.w.z. 18de en 19de
eeuwse muziek. Hoewel hij vaak even probeerde te ontsnappen aan zijn
drukke werk, nam door baan en vooral salaris zijn zelfvertrouwen enorm
toe. In 1942 verscheen Finzi`s bijdrage aan Vaughan Williams` 70ste verjaardag: Let Us
Garlands Bring, hoewel delen
ervan al eerder gereedgekomen waren. Hij had zoals vaker wat tijdsdruk
nodig om een laatste ‘snel nummertje’ i.c. O mistres mine
te produceren! In 1944 verscheen Farewell to Arms, waarvan de
basis al in de jaren `20 was gelegd.
Na de oorlog was Finzi`s financiële positie regelmatig
een probleem omdat ook het schoolgeld voor beide kinderen betaald moest
worden. Gelukkig ontving hij een aantal belangrijke opdrachten, zoals in
1946 de grote ode For Saint Cecilia (tekst E. Blunden). Even later
schreef hij voor de BBC de Ode on the Rejection of St.Cecilia op
tekst van George Barker en voltooide hij Intimations of Immortality op
tekst van Wordsworth, welk stuk zeer tegengestelde reacties opriep,
vooral ook vanwege de vraag of de tekst van Wordsworth wel op muziek gezet
kon worden! Daarnaast bleef hij werken met de Newbury String Players, wat
steeds meer energie kostte.
Van 1946 tot zijn dood bezocht Finzi met Joy en de
kinderen het driekoren festival van Gloucester, Worcester en Hereford.,
dat live werd uitgezonden op de BBC en waar zijn muziek ook werd
uitgevoerd. T.a.v. dit festival dient men te weten dat er na WO II een richtingenstrijd
in ‘Korenland’ ontstond, een soort ‘Koude oorlog’: de jongeren (o.a. B. Britten) met de
nieuwe internationale Festivals en Summer Schools van Edinburgh,
Aldeburgh en Dartington versus ‘de ouden’ met o.a. de Three Choirs die
‘naarstig probeerden Brittannië te vrijwaren voor het ‘moderne’.
Hoewel hij in 1951 hoorde dat hij leed aan de ziekte
van Hodgkin en nog maar vijf tot tien jaar te leven had, bleef hij stug
doorwerken aan Parry`s nalatenschap, een uitgave van William Boyce
(1711-1779) en vooral aan de uitgave van het werk van Ivor Gurney ***waar
hij al voor WO II mee begonnen was en die hij nooit had ontmoet (zie h
4). Edmund Blunden (zie ad.c) hielp hem hierbij en werd een
zeer goede vriend van hem. Finzi droeg Before and After Summer aan
hem op. Vlak voor zijn dood in 1956 componeerde hij nog een aantal
liederen op teksten van Hardy, zoals bijv. In five-score summers en For Life I had never
cared greatly (nu in: I
said to love). Gerald werd gecremeerd en Joy hield zijn as bij
zich tot 1973 waarna zij deze uitstrooide onder de (zeldzame) appelbomen
van West Country.
Na zijn dood nam zijn zoon Christopher het
dirigentschap van de NSP over. In 1957 vond postuum de première plaats
van de liederen die nu behoren tot I said to love, Oh fair to see en Till Earth
Outwear , in 1959 van To a poet en in 1965 van Oh fair to
See. Hoewel de BBC vanaf de jaren `60 door het ‘modernistische en
internationale klimaat’ een keuze maakte ‘tegen’ componisten als Elgar en
Finzi, bleven zij aandacht krijgen door de opkomst van de
grammofoonplaat.
Als we bepaalde aspecten van Finzi wat nader willen
bekijken, komen de volgende thema`s in beeld:
a.
Finzi`s manier van componeren en zijn
gedichtenkeuze
b.
zijn ‘huisdichter’ Thomas Hardy en de op zijn
gedichten gebaseerde liederencycli
c.
de andere dichters waar Finzi gebruik van maakte
Ad a. Finzi`s manier van componeren en zijn
gedichtenkeuze
Onderstaande gegevens zijn ontleend aan het boek van
Trevor Hold, die in zijn hoofdstuk over Finzi wat ‘tegenwicht’ wil bieden
aan alle applaus van Banfield e.a. met betrekking tot Finzi`s
verdiensten. Hold noemt enige karakteristieken van Finzi`s werk: ‘Hoewel
zelf agnost- werd hij geïnspireerd door de muziek van de Anglicaanse Kerk
en gebruikte hij vaak, net als J.S. Bach, een versierde koraalmelodie in
de rechterhand van de pianist en een ‘walking bass’ in de linkerhand,
waarboven de zanger een quasi geïmproviseerde arioso lijn ‘liet stromen’.
De piano partij is vaak een echo van de vocale lijnen (zie Lizbie
Browne). In zijn composities zit niet veel maar wel enige
ontwikkeling: de latere zijn
harmonisch gezien wel ingewikkelder dan de eerdere’. Hold vindt Finzi`s
genialiteit vooral zitten in de manier waarop hij, op ongeëvenaarde
wijze, het woord- ritme vertaalt in muzikaal ritme. Zijn baslijnen zijn
wel wat statisch, maar de vocale lijnen zijn zeer gevarieerd. Hij
gebruikt simpele strofische (Rollicum-rorum) en heel ingewikkelde
doorgecomponeerde structuren (Channel Firing).
Liederencycli in de gewone zin van het woord, heeft
Finzi niet geschreven, op ‘By Footpath and Stile’ na. Wat hij als
zodanig betitelt, zijn eigenlijk lied(verzamel)boeken : als hij genoeg
liederen had, liefst van één dichter’, publiceerde hij ze in bundels van
tien stuks (1933-1936-1949).
Maar, en nu volgt de kritiek:
Hij vindt dat veel van Finzi`s liederen geen ‘memorabele’
melodieën hebben, dat ze te veel zijn bepaald door de ‘betekenis’, maar
niet door de ‘vorm’ van de gebruikte teksten en dat ze een te beperkt
harmonisch palet bezitten.
Hij noemt zijn muzikale stijl ‘ultra-conservatief’. De
‘walking bass’ (zie boven) komt ‘ irritant vaak‘ voor. Het meest irritant echter vindt hij
Finzi`s enorme plechtstatigheid en
gebrek aan humor, maar hij besluit zijn opstel met de conclusie dat ondanks
alle bovengenoemde tekortkomingen, Finzi wel zeer terecht ‘the Poet`s composer’
wordt genoemd.
Ad b. Thomas Hardy
Thomas Hardy (1840-1928), de zoon van een steenhouwer,
volgde aanvankelijk een opleiding als architect, maar legde zich daarna
geheel toe op het schrijven. Tot 1895 schreef hij ook proza, maar omdat
hij nogal veel kritiek kreeg vanwege zijn ‘immorele en antihuwelijkse’
boeken Tess of the d'Urbervilles en Jude the Obscure , beoefende hij
daarna alleen nog de dichtkunst en publiceerde bundels tot zijn dood in
1928. Hij schiep het grote vers-en-prozadrama The Dynasts (1904 -
1908). Het beschrijft in 130 bedrijven de Napoleontische oorlogen van
1805 tot 1815. De handeling daarin wordt, net als in de romans, beheerst
door het noodlot.
Na de dood van zijn eerste
vrouw Emma Gifford in 1912, na een huwelijk van 38 jaar, huwde hij met
Florence Dugdale. Hun huis bij Max Gate in Dorchester, werd een
bedevaartsoord voor andere schrijvers, als Siegfried Sassoon (h. 4) en
Thomas Edward Lawrence.
Finzi publiceerde zijn eerste ‘zettingen’ van de
gedichten van Hardy in 1925 (By Foothpath and Stile 1921/2), maar
ontmoette hemzelf nooit. Behalve Finzi hebben nog meer dan honderd
componisten Hardy`s gedichten ‘gebruikt’, wat best verwonderlijk is omdat Hardy er net als Finzi, maar in
tegenstelling tot veel anderen, een ‘gemengd stoïcijnse en fatalistische’
filosofie op na hield en een soms nogal antiek taalgebruik vol
dialectwoorden uit Dorset.
Deze levensfilosofie behoorde volgens Finzi vooral
‘gezet te worden in een bariton of medium-low ligging’.
Hardy schreef ongeveer 900 gedichten en één op de acht
heeft bewust “muziekassociaties’, d.w.z. is gebaseerd op volksballades,
polka`s, walsen, pianoduetten en oude psalmmelodieën. Dat is ook de reden
waarom zijn werk zo ‘bruikbaar’ was. Moeilijker was de manier waarop
Hardy zijn gedachten in zijn dichtregels verstopte: Soms keurig duidelijk in een nette
afgebakende zin, maar vaak verspreid over een paar dichtregels, waardoor
ze midden in een zin ‘tot rust
kwamen’. De gedachtegang in zijn gedichten is vaak ingewikkeld en/ of
ironisch en bevat meerdere
standpunten / meerdere personages in tijd/ ruimte. Zo`n gedicht is nog wel te begrijpen
als je een pagina (hard op) leest, maar de innerlijke complexiteit ervan
is zeer moeilijk in een muzikale setting te ‘verpakken’ en eigenlijk moet
je vóór dat je er naar gaat luisteren,
eerst het hele gedicht al ontrafeld hebben om de inhoud te kunnen
bevatten.
Finzi is nooit teruggeschrokken voor zulke
ingewikkelde gedichten, waarbij men als voorbeeld ‘Channel firing’(op tekst uit 1914 van Hardy) noemt.
Omdat hij niet tevreden was over By Footpath and
Stile ( te veel jeugdwerk)
wilde Finzi deze herschrijven, maar omdat hij voor de voltooiing ervan
overleed, is de cyclus eigenlijk tegen zijn wil in nu opnieuw uitgegeven.
Earth and Air
and Rain (1928-1932) met liederen als Rollicum -Rorum en To
Lizbie Browne wordt als een van de mooiste ‘Hardy’ werken gezien.
c.De andere dichters waar Gerald Finzi gebruik van maakte:
A. Edmund Blunden (1896-1974) , bevriend met
Siegfried Sassoon (zie h.4) vocht twee jaar in de vuurlinies van WO I en
schreef daar het boek Undertones of War (1928) over. Zoals al eerder
gezegd, was Edmund zeer betrokken bij de uitgave van het werk van Ivor
Gurney en heeft Finzi o.a. een aantal van Blundens gedichten met de naam
Joy erin gebruikt.
B. Thomas Traherne (1637-1774), was een
priester die proza en poëzie schreef; zijn gedichten zijn voor het eerst
pas ontdekt in 1896. Hij wordt, net als Shakespeare soms, gerekend tot
de ‘Metaphysical Poets’ en
beschrijft ‘het Verloren Paradijs (Lost Eden) van (zijn eigen) Kindertijd
en Jeugd’.
Finzi heeft Dies Natalis gebaseerd op drie van
zijn gedichten en op een stuk van zijn proza’ Centuries of Meditation’.
verder:
C. Ralph Knevet (1600-1671) en George Peele
(1556-1596); Knevet schreef in
‘The helmet now an hive for bees becomes’ een overpeinzing op een gedicht
van Peele, maar…..Peele`s gedicht werd in 1926 ‘gezet’, terwijl Knevet
pas later aan Finzi bekend werd en in 1944 werd ‘gezet’. Zij vormen nu
samen Farewell to Arms dat in ‘barokstijl’ geschreven is met
recitatief en aria. John
Milton
(1608-1674) ; Shakespeare (1564-1616); Herman Elroy (James) Flecker (1884-1915) de la Mare
(1873-1956) e.a.
|