Nieuwsbrief 20 : Bach ‘duetten en terzetten’ (februari 2009)

 

Omdat Johann Sebastian Bach (1685- 1750) een van de meest beschreven componisten is, is de illusie er niet ook maar iets nieuws over hem te kunnen schrijven. Hoogstens worden door mij bepaalde gegevens op een wat andere manier geordend en bepaalde feiten weggelaten, zodat er sneller een overzicht te krijgen is van ‘onze’ duetten en terzetten.

 

We kunnen Johann Sebastian alleen maar begrijpen, als er iets gezegd wordt over de godsdienstige en politieke situatie in zijn tijd.

Over de strijd tussen katholicisme en protestantisme (Reformatie) is al eerder geschreven in nieuwsbrief 16  (het Religieuze duet), waarin o.a. wordt uitgelegd waarom het Lutheranisme en Calvinisme ontstonden en wat de verschillen tussen beide stromingen zijn (zie ook kaartje C). De katholieke  kerk was nog steeds sterk in   Zuid-Duitsland en was bezig met een Contrareformatie (=tegenbeweging). In een groot deel van Duitsland had de  Lutherse leer de overhand, vaak verstard tot een star leersysteem. De piëtisten, een reactie beweging daarop, probeerden te leven in navolging van Christus en begonnen veel meditatieve werken te schrijven. Zie verder hierover de tekst bij Bachs verblijf in Mühlhausen.

 

 

Tijdbalk:

            -----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

                   0                500                           Middeleeuwen                   1500  opkomst v.                    1600                         1700                     1800

                                                                                                                  Luther -1517                      godsd.twisten             revoluties in             l

                                                                                                                     Calvijn-1541*                    in Engeland                VS en Fr.           Romantiek

                                                                                                                              1568-1648 :80 j. oorlog/1618-48: 30 j. oorlog     opkomst burgerij

                                                                                                                              Hendrik VIII—1534                                                                             

                                                                                                                              (Anglicaanse kerk)                      Barok                            (in Ned: ontstaan Hervormde

                                                                                                                                                                                                                          en Gereformeerde Kerk)

                                                                                                                              *in Frankrijk:                                     

                                                                                                                                Hugenoten geheten

                                                               Renaissance/Humanisme                                         Verlichting

 

 

Op kaartje A en B wordt een deel van de honderden vorstendommetjes weergegeven waarin het Duits sprekende gebied in die tijd was verdeeld. (pas vanaf 1871 kan men spreken over Duitsland als eenheidsstaat). Na de 30- jarige oorlog (1618-1648) was het land intens verwoest en verdeeld en heersten vorsten en hertogen autocratisch over onafhankelijke staatjes van vaak niet meer dan een paar vierkante kilometer, waarbij zij Lodewijk XIV (Fr.) probeerden te imiteren, met paleizen en kunstwerken, betaald uit hoge belastingen die vooral door de boeren moesten worden opgebracht. Ook kooplieden en rijke burgers tooiden zich op hun mooist.

Op cultureel gebied werd het gebied beïnvloed door de Italiaanse barok en door componisten als Monteverdi (in het katholieke gebied van Oostenrijk en Beieren); de sobere Nederlandse smaak beïnvloedde de lutherse staten in Noord-Duitsland en Frankrijk had invloed in alle streken.

 

Bachs tochten 17de eeuw

bach na 1750

godsdienstverdeling 16de eeuw

     A. Midden-Europa in de 17de eeuw                B.  ‘Duitsland’ in de 18de eeuw

 

  De zwarte lijnen geven de verschillende woon- en werkplaatsen van Bach aan.

                                   Lüneburg

 

 

 

                                                                           Köthen

 

                          Mühlhausen                                                  Leipzig

                                              Arnstadt     Weimar

                                          Ohrdruf

 

 

                                       

                                           Eisenach

C. De godsdienstige situatie ca. 1600:

        Blauw=katholiek  ; groen= luthers

        Geel= calvinistisch;

        paarse rand:  geestelijke territoria

   Het vierkantje is J.S. Bachs werkterrein

                               

De makkelijkste beschrijving van Bachs leven en zijn (te bezingen) werken is aan de  hand van bovengenoemde plaatsen. Na de behandeling hiervan, wordt specifieker ingegaan op de ‘SALON’ muziek.

 

Van 1600-1800 zijn er zeven generaties Bach werkzaam geweest als organist, zanger, kapelmeester, instrumentbouwer en componist in of vlakbij Saksen en Thüringen. Vele Bach- musici waren ‘stadsmuzikanten’, d.w.z. kundige ambachtslieden die meestal meer dan één instrument konden bespelen, zonder veel artistieke pretenties. Er bestonden vele tienduizenden van zulke vakmensen want elke kerk, elke hofhouding en elk stadsbestuur had wel een of meer musici in vaste dienst. Ze maakten muziek bij allerlei gelegenheden, moesten daarnaast ook lesgeven en begeleidden de gemeentezang op het orgel. Muziek was een ambacht dat je kon leren in een soort gildewezen. Lang niet iedereen was een genie zoals Johann Sebastian (JS).

 

Na zijn geboorte in Eisenach (1685) leerde JS van zijn broers allerlei instrumenten spelen. Nadat zijn beide ouders waren overleden, ging hij in 1695 wonen bij zijn oudste broer Johann Christoph, net benoemd tot organist in Ohrdruf. JS leerde daar Latijn, maar ook de orthodoxe lutherse leer. Vermoedelijk vanwege geldgebrek vertrok hij naar Lüneburg om zanger te worden in het jongenskoor van de Michaeliskirche, waar Praetorius een grote bibliotheek had opgebouwd. In Lüneburg maakte JS kennis met Franse muziek en leerde hij ook de Franse taal. Toen hij was ‘uitgeleerd’ kon hij, alweer vanwege geldgebrek , niet naar de universiteit en moest dus -17 jaar oud- carrière gaan maken in de muziek.

In 1703 mocht hij in Arnstadt een pasvoltooid orgel testen, waarna hij organist werd in de Bonifaciuskirche.

Daarnaast moest hij op de Latijnse school een jongenskoor oprichten. Omdat de andere kerken al de meest getalenteerde jongens had aangetrokken, bleef er niet veel voor JS over en hij had veel moeite hen onder de duim te houden. Intussen had hij in Lübeck kennis gemaakt met de muziek van Buxtehude en toen hij de nieuw opgedane ideeën  -versieringen, snel overgaan van de ene toonsoort op de ander,  en vreemde harmonieën- in praktijk bracht, moest hij uitzien naar een nieuwe baan,… in Mühlhausen (1707-8).

Intussen was JS getrouwd met zijn achternicht Maria Barbara. In M. kreeg hij wel de kans de ‘nieuwe’ muziek te laten horen, maar hij raakte er betrokken bij de theologische strijd tussen de orthodoxe predikant van de Marienkirche en de piëtistische predikant van de Blasiuskirche. De piëtisten waren bang dat een te groot gebruik van muziek en kunst bij de erediensten de mensen té werelds zouden maken. Sommigen wilden zelfs alle instrumentele muziek verbannen omdat die het aandachtig luisteren verstoorde en de goddelijke waarheid aantastte.

 

Hierom vertrok JS naar Weimar (1708-1717) om aan het hof van Wilhelm Ernst, hertog van Sachsen-Weimar, te werken als kamermusicus en organist. De hertog wilde geen religieuze twisten en zijn wil was wet, maar JS kreeg wél alle kansen, hoewel aan het hof bijv. operavoorstellingen waren verboden. Bach werd als steeds meer erkend als expert op het gebied van orgelbouw en men verzocht hem ook vaak orgel te komen testen, zoals in Halle, voor welke gelegenheid hij BWV 21 -Ich hatte viel Bekümmernis- zou hebben geschreven.

De hertog bevorderde -uit angst dat JS naar Halle vertrok- hem tot Konzertmeister ( in 1714) waardoor het zijn plicht werd iedere maand nieuwe werken te laten horen. Als dirigent had JS gelukkig de beschikking over een getrainde groep zangers en instrumentalisten. JS schreef –volgens contract- een groot aantal cantates, waarin soms mystieke, bijna piëtistische teksten zitten, zoals in (de reeds eerder geschreven) BWV 4 –Christ lag in Todesbanden. Hij schreef ook niet-kerkelijke gelegenheidsstukken (verjaardag, huwelijk), waarvan we de melodieën later weer tegenkomen in kerkelijke stukken.

Bach kwam echter weer in een strijd terecht, nu tussen hertog Wilhelm Ernst en zijn neef Ernst August. Deze trouwde in 1716 met de zus van prins Leopold van Anhalt-Köthen, die zong en klavecimbel speelde, maar ook calvinist was. In de liturgie werden er dus alleen psalmen gezongen! Hoewel het betekende dat JS als hofmusicus vooral bezig zou moeten zijn met niet-kerkelijke muziek, dus meer met instrumentele werken, nam hij diens uitnodiging aan om naar Köthen te komen. Omdat Wilhelm Ernst niet wilde dat hij vertrok zette hij JS een maand gevangen, maar liet hem uiteindelijk toch vrij.

          

In Köthen (1717-1723) kreeg JS de beschikking over een goed opgeleid klein orkest en begon hij veel werken te produceren, waarvan helaas het merendeel verloren is gegaan. In K. was op dat moment een hevige strijd tussen calvinisten en lutheranen, maar Bach had geleerd om er niet persoonlijk betrokken bij te raken.

JS bleef druk componeren (Brandenburgse concerten, das wohltemperierte Klavier), ook na het overlijden van zijn vrouw. Achttien maanden later trad hij opnieuw in het huwelijk met de 20 jarige Anna Magdalena Wilcken, een zangeres aan het hof, die dertien kinderen kreeg, waarvan er zeven als baby overleden.

Omdat prins Leopold trouwde met zijn eigen nicht die geen enkele muzikale belangstelling had en JS ook meer behoefte kreeg weer in een kerkelijke omgeving te kunnen werken, had hij in 1723 het geluk cantor te kunnen worden van de Thomaskirche in Leipzig (1723-1750), nadat de eerdere cantor, Johann Kuhnau, overleden was. De cantor was de muziekdirecteur van alle kerken in de –lutheraanse- stad, maar hij stond wél onder het gezag van alle autoriteiten (stadsbestuur, kerkenraad, rector van de school). JS wilde graag naar Leipzig om zijn zonen een goede opleiding te kunnen geven aan de universiteit, maar het stadsbestuur van Leipzig vond het eigenlijk maar niets dat Bach geen formele hogere-school opleiding had genoten.

JS kwam erachter dat de school ouderwets was, te veel leerlingen had en te weinig bedden en verder dat de koorjongens vaak ziek en overwerkt waren. Naast de gewone zangrepetities moest hij op zaterdag les geven in lutherse catechismus en de cantate voor de zondagsdienst repeteren. De druk op hem was dus erg groot.

 

Bach schreef in Leipzig in totaal 295 cantates die lang niet allemaal bewaard zijn gebleven, motetten voor belangrijke begrafenissen,de Johannes Passie BWV 245 voor Goede Vrijdag en verder nog het Weihnachtsoratorium BWV 248, het Magnificat BWV 243 en de Matthaeus Passie BWV 244.

Bach kreeg echter steeds meer genoeg van de situatie waarin hij moest werken, nl.  vaak met ongeschikte zangers. Vaak lag hij overhoop met zijn bazen, ook omdat hij regelmatig zonder toestemming uit Leipzig wegging om elders orgels te bespelen. Van zijn taak als docent trok hij zich ook niet zo veel aan.  Van 1730-1734 was de situatie wel iets minder gespannen omdat er toen een nieuwe rector was die verbeteringen doorvoerde.

Toen in 1733 August de Sterke (keurvorst August Friedrich I van Saksen= August II koning van Pruisen) overleed en zijn zoon Friedrich August II een bezoek aan Leipzig zou brengen, kreeg Bach van het stadsbestuur opdracht een Kyrie en een Gloria te componeren (delen van de latere Hohe Messe BWV 232). Mede hierdoor werd JS naast zijn werk in Leipzig ook benoemd tot componist van de koninklijke hofkapel te Dresden.

In zijn laatste jaren is Bach zich (onder invloed van de ideeën van de Verlichting?) minder gaan interesseren voor kerkmuziek en is zich meer met instrumentale werken en de publicatie van zijn eigen werk gaan bezighouden. Zijn laatste belangrijke –niet voltooide- compositie was Die Kunst der Fuge (BWV 1080). In 1749 werd hij vrijwel geheel blind, maar bleef componeren tot hij in 1750 overleed.

Mendelssohn is degene geweest die in de 19de eeuw er voor gezorgd heeft dat Bach, maar ook Händel en Mozart weer ‘aandacht kregen’.

 

scan2

scan1

scan0

 

De duetten/terzetten (en koralen) en detail:

We nemen hiertoe de volgorde van ontstaan, want -zie onder-  de BWV nummers zeggen niets over enige chronologie, in tegenstelling tot bijv. de nummering van Mozarts werken (KV). BWV 4 –Christ lag in Todesbanden is een van Bachs eerste cantates waarvan zelfs wel eens werd betwijfeld of deze werkelijk van Bach was. Bach gebruikte voor de tekst alle zeven verzen van het Paaslied van Maarten Luther (1524) en de muziek is gebaseerd op Luthers (of Kuhnau`s, volgens een andere bron) gelijknamige koraal. Deze is op zijn beurt weer ontleend aan een twaalfde-eeuwse hymne. Bach gebruikte het koraal als cantus firmus door het hele stuk. De structuur van de zeven verzen is symmetrisch: koor, duet, aria, koor, aria, duet, koor.

 

De cantate is geschreven voor 1ste Paasdag 1707 of 1708, maar het meest waarschijnlijk is in 1707 toen Bach verhuisde van Arnstadt naar Mühlhausen. In de 1ste en 2de cantatejaargang (Bach schreef er 3) van Leipzig (9 april 1724  en 1 april 1725) vond een heruitvoering plaats.  In het duet (nr. 3) Den Tod, niemand zwingen kann splitst hij de regels, waarbij de sopraan eerst begint en de alt volgt. Hij houdt de stemmen dicht bij elkaar en laat ze ook kruisen, zodat de sopraan soms lager zingt dan de alt. Bach wil vermoedelijk dat je het verschil tussen de stemmen niet meer hoort.

 

BWV 21 -Ich hatte viel Bekümmernis , is geschreven voor de 3de zondag na Trinitatis ( Trinitatis is de zondag na Pinksteren), 13 juni 1723, van de 1ste cantatejaargang in Leipzig, maar er zijn verschillende versies van. De eerste, nog ééndelige versie dateert uit 1713/1714 (Weimar) en was rouwmuziek.

Bach heeft zelf aangegeven dat de cantate de bestemming in ogni tempo (voor elk moment in het kerkelijk jaar) heeft.

De tekst was misschien van Salomo Franck en gebaseerd op een aantal psalmen en het boek Openbaringen.

Een voorbeeld van de ontwikkeling die de cantate doormaakte is, dat de tenor pas in Leipzig van Bach een echte solopartij kreeg. In alle uitvoeringen ervoor was de sopraan de solist.

Sommigen menen ook in bepaalde melodische details sporen te vinden van Händels opera Almira, maar Bach moest zich  vast ‘inhouden’ want in zijn contract van Leipzig stond dat zijn composities ‘niet de indruk van een opera mochten maken’.

De cantate beschrijft de diepe droefheid van de menselijke ziel die teveel moeilijkheden heeft en niet kan geloven dat God er voor hem is. Deel twee begint met een recitatief waarin de sopraan de onzekere menselijke ziel verbeeldt en de bas de vertrouwenwekkende Jezus. In het duet zijn beiden in gesprek met elkaar. (S: Ja, ach ja, ich bin verloren! B: Nein, ach nein du bist erkoren), totdat de sopraan, de dolende ziel, zich gewonnen geeft.

 

BWV 163 – Nur jedem das Seine (Weimar 24 november 1715) is net als BWV 52 en 139 gecomponeerd voor de 23ste zondag na Trinitatis. BWV 163 is gezet op een tekst van S. Franck uit 1715, maar het slotkoraal is ontleend aan Johann Heermann(1630). Het is een vrij ‘sober’ gezette cantate waarvan het vierde deel wordt gevormd door een ‘hartverscheurend’ (en zeldzaam bij Bach) recitatief duet voor alt en sopraan. Het ‘blijere’ vijfde deel is eigenlijk qua vorm een trio sonate voor alt, sopraan en unisono instrumenten.

 

BWV 243 –het Magnificat ontleent de tekst aan het eerste hoofdstuk van het Lucas evangelie waarin wordt verteld hoe Elisabeth, zwanger van Johannes de Doper, haar zwangere nicht Maria begroet als ‘moeder van de Heer’, waarop Maria een lang loflied aanheft. Bij Bach behoort het samen met de Hohe Messe en een paar Sanctussen en Kleine Missen tot de weinige vocale werken op een Latijnse tekst. In de Lutherse eredienst waren in Bachs tijd nog elementen uit de katholieke dienst bewaard gebleven, zoals het Kyrie en Gloria dat nog wekelijks in het Latijn, maar wel eenstemmig werd gezongen.

Het Magnificat werd in Bachs tijd in Leipzig elke zaterdag- en zondagmiddag gezongen ter afsluiting van de vespers, maar wel in de volkstaal (Meine Seel erhebt den Herren). Op kerkelijke hoogtijdagen echter (en dat waren er, met drie Kerst- Paas- en Pinksterdagen en de drie Mariafeesten wel veertien) werd het Magnificat op Latijnse tekst gezongen in een feestelijke, concertante uitvoering met koor, solisten en instrumenten.

Het stuk werd voor het eerst uitgevoerd op Eerste Kerstdag 1723. Men was gewoon om met Kerstmis in het

Magnificat op vier plekken liederen die speciaal over Kerstmis gingen (Vom Himmel hoch bijv.) in te voegen (interpolaties). Later is de oorspronkelijke versie (in Es BWV 243a) door Bach ca. 1730 bewerkt naar D groot, waarbij hij veel maten veranderde en ook de interpolaties schrapte.

Uit het Magnificat wordt gezongen het duet  ‘et Misericordia’  en het terzet nr. 10 voor SSA ‘Suscepit Israël’. Zie voor de vertaling de bijlage bij deze brief.

In tegenstelling tot in de New Grove plaatst men in het boek van Gottmer het Magnificat (omdat Bach zelf ook dat woord ervoor gebruikte) onder het trefwoord ‘Oratoria’, net als de drie volgende werken. Voor een uitgebreide toelichting op dat begrip Oratorium wordt weer verwezen naar nieuwsbrief 16.

 

Uit de Johannes Passion (BWV 245) wordt tutti het koraal O grosse Lieb gezongen. De Passio secundum Joannem op tekst van J. S. Bach (naar B. H. Brockes` Der für die Sünde der Welt gemartete und sterbende Jesu,  uit 1715) heeft de datering : Leipzig, 7 april 1724 en is op 30 maart 1725 en later nog diverse malen herzien.

De Matthaeus Passion (BWV 244), waaruit So ist mein Jesus nun gefangen wordt gezongen, werd voor het eerst op Goede Vrijdag 11 april 1727 ten gehore gebracht. De tekst is geschreven door C. F. Henrici, de directeur van de posterijen te Leipzig, onder zijn pseudoniem Picander. Ondanks zijn lengte van meer dan drie uur paste deze passie binnen een normale Goede Vrijdag kerkdienst. In tegenstelling tot de Johannes Passie die heftig van karakter is, is de Matthaeus wat ‘vriendelijker’ en terwijl bij de J. P. een klein orkest en koor genoeg is, heeft de M.P. twee orkesten en twee koren nodig. In de J.P. ligt het accent minder op het lijden van Jezus. Jezus is er een krachtige persoonlijkheid met een boodschap, terwijl in de M.P. hij veel meer een triest slachtoffer is (dat heeft dus te maken met het verschil tussen beide evangelies).

 

Het Weihnachtsoratorium (BWV 248) is een reeks van zes cantates die rond de kerstdagen -van 25 december 1734 tot 6 januari 1735- werden uitgevoerd, dus niet zoals nu achter elkaar! De tekst is wellicht van Picander.  Net als in de passies worden de passages uit het Nieuwe Testament gezongen door de evangelist.

Solisten zingen de rollen van individuen en het koor is de massa (turbae). Uit BWV 248 wordt gezongen het SAT-terzet Ach wenn wird die Zeit erscheinen.

 

Zoals in bovenstaande tekst reeds vermeld, kreeg Bach in 1733 toen August de Sterke (keurvorst August Friedrich I van Saksen= August II koning van Pruisen) overleed en zijn zoon Friedrich August II een bezoek aan Leipzig zou brengen, van het stadsbestuur opdracht een Kyrie en een Gloria te componeren. Het Kyrie werd een lofzang op de overleden keurvorst en het Gloria een verheerlijking van zijn opvolger, die zich in verband met zijn benoeming tot koning van Polen had bekeerd tot het katholicisme, maar helaas niet aanwezig was bij de eerste uitvoering. Van 1747 tot 1749 vormde Bach deze stukken, met andere delen die ook al eerder waren gecomponeerd en uitgevoerd om tot de Mis in B-klein, die in de 19de eeuw de titel ‘Hohe Messe’ (BWV 232) kreeg, waaruit ‘In Unum Dominum’ wordt gezongen. Dat hergebruik van reeds eerder gecomponeerde stukken heet: parodiëren.

Ton Koopman heeft kortgeleden een uitvoering gegeven in Wenen waarbij de misdelen van de Hohe Messe afgewisseld werden met Gregoriaanse gezangen. Hij deed dat omdat Michael Maul van het Bach Archief in Leipzig onlangs heeft ontdekt dat het stuk is ‘gecomponeerd’ voor een groep adellijke muziekliefhebbers in Wenen en het zou voor het eerst zijn uitgevoerd op 22 november 1749 in de Weense Sankt Stephansdom ter gelegenheid van Sint Cecilia-dag (Cecilia is de patroonheilige van de musici). Deze groep edelen hield ieder jaar een ‘benefietconcert’ voor de weduwen en kinderen van overleden musici. Volgens Maul was de Hohe Messe onderdeel van een religieuze plechtigheid waarin de misdelen afgewisseld werden met Gregoriaanse delen, die een soort pauze functie vervulden.

Koopman noemt de Hohe Messe, omdat het zoveel elementen uit eerdere composities bevat, daarom een soort samensmelting van Bachs hele oeuvre.

 

De ordening van Bachs werken is allereerst gebeurd door het Bach Gesellschaft in Leipzig (1851-1947), maar er waren veel problemen zoals : regelmatig kwamen er nog werken van hem uit allerlei verzamelingen te voorschijn, maar: zijn het ook allemaal composities van Bach zelf, of –zoals vaak- bewerkingen door Bach van werk van anderen ? Verder is van veel werk slechts de uitvoeringsdatum bekend, maar niet de ontstaansdatum.

Wolfgang Schmieder heeft alles opnieuw proberen te ordenen in zijn Thematisch-systematisches Verzeichnis der musikalisches Werke Johann Sebastian Bach (1950 e.v.). Zijn BWV nummering is het meest gebruikt en deze is ingedeeld in genres; binnen elke groep (genre) is de nummering soms een beetje alfabetisch, maar meestal vrij willekeurig (gewoon overgenomen door Schmieder van de Bach-Gesellschaft –uitgave). Zie voor de BWV indeling bijv. The New Grove.

 

Bronnen:

Bach- Gottmer componistenreeks (1990 3de druk), The New Grove dictionary of Music and Musicians;   H.C. Fischer, Johann Sebastian Bach, Zijn leven in woord en beeld, Zoetermeer 2000; T. Benardeau, Geschiedenis van de Muziek, Amsterdam 1988

http://www.xs4all.nl/~eduardvh/MAGN-sch.pdf (over het Magnificat)

 

http://www.bachleeft.nl/

 

en verder:

http://bach.startpagina.nl/

http://bach.startkabel.nl/

http://bach-cantates.startpagina.nl/

http://bach-matthaus-passion.startpagina.nl/

http://www.bach-cantatas.com/Vocal/BWV248.htm

Links to J. S. Bach Sites : http://www.music.qub.ac.uk/tomita/blinks.html

 

Westermanns Atlas zur Weltgeschichte

 

Bijlage:

Teksten/vertalingen (uit het Latijn):

Magnificat anima mea Dominum

Et exultavit spiritus meus in Deo salutari meo.

Quia respexit humilitatem ancillæ suæ: ecce enim ex hoc beatam me dicent omnes generationes.

Quia fecit mihi magna

qui potens est, et sanctum nomen eius.

Et misericordia eius a progenie

in progenies timentibus eum.

Fecit potentiam in bracchio suo,

dispersit superbos mente cordis sui.

Deposuit potentes de sede

et exaltavit humiles.

Esurientes implevit bonis

et divites dimisit inanes,

Suscepit Israel puerum suum

recordatus misericordiæ suæ,

Sicut locutus est ad patres nostros,

Abraham et semini eius in sæcula.

 

Latijnse Vulgaat tekst

 

Hoog verheft nu mijn ziel de Heer,

verrukt is mijn geest om God, mijn Verlosser,

Zijn keus viel op zijn eenvoudige dienstmaagd,

van nu af prijst ieder geslacht mij zalig.

Wonderbaar is het wat Hij mij deed,

de Machtige, groot is Zijn Naam!

Barmhartig is Hij tot in lengte van dagen

voor ieder die Hem erkent.

Hij doet zich gelden met krachtige arm,

vermetelen drijft hij uiteen,

machtigen haalt Hij omlaag van hun troon,

eenvoudigen brengt Hij tot aanzien;

Behoeftigen schenkt Hij overvloed,

maar rijken gaan heen met lege handen.

Hij trekt zich Zijn dienaar Israël aan,

Zijn milde erbarming indachtig;

zoals Hij de vaderen heeft beloofd,

voor Abraham en zijn geslacht voor altijd.

 

Katholieke vertaling

 

  Uit het Credo van de Hohe Messe

Patrem omnipotentem - Coro (a 4)

(Credo in unum Deum) Patrem                                      (Ik geloof in één God) De Almachtige,

omnipotentem, factorem coeli et terrae,                        Schepper van hemel en aarde, en van

visibilium omnium et in invisibilium.                              alle zichtbare en onzichtbare dingen.

 

Et in unum Dominum - Duetto

(soprano I - alto)

Et in unum Dominum, Jesum Christum,                         En in één Heer Jezus Christus,

Filium Dei unigenitum, et ex Patre                                 de eniggeboren Zoon van God, vóór

natum ante omnia saecula.                                           alle eeuwigheid uit de Vader geboren.

Deum de Deo, lumen de lumine,                                   God van God, Licht van Licht,

Deum verum de Deo vero, genitum,                              ware God van ware God, geboren, niet

non factum, consubstantialem Patri,                              gemaakt, één in wezen met de Vader

per quem omnia facta sunt.                                           door wie alle dingen gemaakt zijn.

Qui propter nos homines et propter                               Die om ons mensen en om ons

nostram salutem descendit de coelis.                            heil uit de hemel is neergedaald.

 

 

 Terug naar de   pagina                 Muziek            óf de             Homepage    van   Charlotte Anna Hansson