Nieuwsbrief 37 (februari 2016)

Thema: allerlei

 

De componisten van deze Salon behoren tot allerlei periodes van de muziekgeschiedenis. Het is niet mogelijk een rode draad tussen hen aan te geven en daarom worden ze gewoon chronologisch behandeld, maar wel zo veel mogelijk ‘geplaatst in hun tijd’.

Sommige componisten zijn al in eerdere Salons bezongen en voor enige van hen wordt verwezen naar hun componistenportret en de geschiedenis van de Opera.

 

 1000            

1450

1600

1700

1750

1820

1910

2000

Middel-

eeuwen

Renaissance

                            Barok

Classicisme

Romantiek

       A-tonaliteit

 

      Costanzo Festa

Claudio Monteverdi

Marco da Gagliano

            Henri Purcell

                        Georg F. Handel

 

Gioachino Rossini

 Johannes Brahms

     C. Saint- Saens

 

Costanzo Festa werd ergens tussen 1480 en 1490, misschien in Piedmont bij Turijn geboren (1), en hij werd ‘wereldlijk geestelijke’, dwz. geen monnik. Zijn eerste te dateren compositie stamt uit 1514, ‘Quis dabit Oculis’ ter gelegenheid van de dood van Anne van Brittannië, de vrouw van de Franse koning Lodewijk (Louis) XII. Op dat moment was hij dus vermoedelijk in dienst van het Franse hof. In 1514 bezocht hij Ferrara en tussen 1510 en 1517 was hij muziekleraar op Ischia bij Napels, in dienst van Costanza d`Avalos, Hertogin van Francavilla.. In 1517 verhuisde hij naar Rome waar hij als zanger in dienst trad van de Medici paus Leo X (2). Zijn dienstverband met de Sixtijnse kapel duurde bijna dertig jaar.

Veel van zijn werk kan heel exact gedateerd worden omdat ze naar huwelijken, bezoeken en andere gebeurtenissen verwijzen: in 1528 zond hij bijv. enige madrigalen (‘canti’) naar Strozzi. Volgens een mededeling uit 1543 was hij te ziek om met de paus naar Bologna te reizen en in 1545 stierf hij in Rome.

Festa was een meester in de ‘Vlaamse’ ‘imitatieve’ contrapunt techniek en hij bracht als eerste de Italiaanse en de Vlaamse stijl bij elkaar. Hij schreef –ogenschijnlijk- vooral madrigalen voor drie stemmen (3), met snelle, ritmische actieve passages, maar ook met uitgebreide homofone delen. Het driestemmige Madonna, io mi consumo .. veggion` ambiduo, wordt – net als Madonna io mi consumo…che dunque sperar- gedateerd rond 1537. In datzelfde jaar schreef Festa nog verschillende andere madrigalen met ‘Madonna’ in de titel (4), welke naam waarschijnlijk verwijst naar Lucrezia Borgia (5). Het werk is opgenomen in: Il vero libro di madrigali (Venetië 1543).

Naast zijn madrigalen werden verzamelingen van zijn gewijde werk gepubliceerd: missen, motetten, lamentaties, Magnificats en Litanies ter ere van Maria. Ook werden ze gepubliceerd in bloemlezingen in Neurenberg, Lyon, Straatsburg, Parijs, Leuven en München. Meestal schreef Festa zijn gewijde muziek met eenvoudige contrapunt en veelal homofoon, omdat Rome nogal conservatief was in vergelijking met de rest van Italië en Europa. Zijn stijl was een concessie aan zijn pauselijke werkgever en een voorafschaduwing van de besluiten van het Concilie van Trente (1545- 1563) enige jaren later. Festa schreef ook instrumentele muziek, waaronder een zeer belangrijke contrapunt studie van ‘La Spagna’ met 125 variaties.

 

Voor heel uitgebreide informatie over leven, werken en de betekenis van  de vroege- barok componist Claudio Monteverdi (1567-1643) zie mijn ‘Geschiedenis van de Opera’. Monteverdi werd geboren te Cremona als oudste zoon in het gezin van een apotheker. Claudio was muzikaal vroegrijp: tussen 1582 en 1590 publiceerde hij 5 boeken met composities. Op de titelpagina noemde hij zich een leerling van Marc' Antonio Ingegneri, maestro di capella in de kathedraal van Cremona. In 1590 of 1591 kreeg hij zijn eerste baan, als muzikant (‘vedelaar’) aan het hof van Vincenzo I Gonzaga, de hertog van Mantua. Hij werkte daar 12 jaar onder de dirigenten Giaches de Wert en Benedetto Pallavicino, ook als zanger en later als hulpdirigent. In deze periode maakte hij in het gevolg van de hertog reizen naar Hongarije (1595) en Vlaanderen (1599); invloeden uit die landen zouden terug te vinden zijn in zijn muziek. In 1601 werd hij koormeester aan het hof. Uit de periode tot 1610 is niet veel geestelijke muziek van zijn hand bekend. In 1610 verscheen wel een verzamelband, een soort portfolio voor toekomstige werkgevers dat hij ook meenam op een reis naar paus Paulus V in Rome.

Mantua had in die tijd een aantrekkelijk muzikaal klimaat en het hof rivaliseerde met het hof van de Medici`s in Florence. De Gonzaga`s hadden een koor laten oprichten naar het model van het Concerto di Donne uit Ferrara. Met name de daarvoor gecomponeerde madrigalen uit boek 3-5 (1592-1605) vestigden de faam van Monteverdi als vernieuwend en gedurfd componist.

In zijn Vijfde en Zesde boek had hij aan de stemmen een basso continuo (b.c.) toegevoegd en later ook nog een klavecimbel en andere instrumenten.

Na de dood van Vincenzo werd Monteverdi in 1612 ontslagen in Mantua door de nieuwe hertog Francesco IV, wellicht omdat hij had gesuggereerd dat hij elders een betere positie kon krijgen (6). In 1613 werd hij –na een jaar werkloosheid- benoemd tot koormeester van de San Marco in Venetië, waar hij bleef tot zijn dood.

Zijn Zevende boek, daterend uit 1619 en opgedragen aan Catharina de Medici, die gehuwd was met haar neef Ferdinando I Gonzaga,  weerspiegelt voor het eerst heel duidelijk de ideeën van de Camerata, een groep geleerden en kunstenaars in Florence rond 1600.  Deze groep kwam na bestudering van de antieke culturen tot de conclusie dat de muziek van de Griekse drama`s ‘monodisch’ moest zijn geweest (solostem met enige instrumentele begeleiding in akkoorden). Op deze manier kon de expressieve  kracht van de tekst tot uitdrukking worden gebracht zonder dat die werd versluierd. Men begon toen werken te schrijven waar een  ‘recitatieve’ voordrachtswijze bij hoorde (zingend spreken), die uitermate geschikt was voor het toneel (het begin van de Opera). Tegenover de ‘prima prattica’, ontstond nu de ‘seconda prattica’: de muziek volgt de tekst.

Monteverdi stierf te Venetië in 1643.

Uit het Zevende boek en uit de versie gedrukt te Venetië in 1641, wordt no.14: Soave libertate A doi Tenori (SV 130) gezongen.

O beatae viae (SV 312) behoort tot Monteverdi`s religieuze muziek. Het stuk werd in 1620 gepubliceerd in Lorenzo Calvi’s Symbolae Diversorum Musicorum. De tekst, waarvan de schrijver onbekend is, is een Antifoon voor het Feest van Sint Rochus op 16 augustus. Deze heilige werd in Venetië vereerd als beschermer tegen de pest en als patroonheilige van een van de rijkste broederschappen van de stad. De feestdag van Sint Rochus werd in het huis van de broederschap, de Scuola di San Rocco, elk jaar gevierd met veel zang en instrumentele muziek. De tweestemmige zetting van Monteverdi weerspiegelt de duet- schrijfwijze die zijn assistent koormeester Alessandro Grandi was gaan hanteren. Walter Goehr heeft daar een versie voor 2-stemmig kinder- of vrouwenkoor met Bassus Generalis van gemaakt (7).

https://encrypted-tbn2.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcTy2-DJzl0sWbew4gwL7dXvsG6aOX_Km8oM0rCI0n70AWK2eKIv6KbS0Q

https://encrypted-tbn2.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcSCa3-VXLSvV95N2RTJrOZmE1p_JWKbkPDkLrJUDtMdj5AgZ82jmyXntQ

https://encrypted-tbn3.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcQTY-JfpI4ujAOVJmmSALJZwb9csjNdRimrIs58TuNVThm085Ty1-6ZSw

https://encrypted-tbn3.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcS7SO0iNT_sm53yFvhrPnrMWpNA0-DtvarcbGEGVkbATDks7ctra-Wi

https://encrypted-tbn0.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcQnv0CHkgRLbeuiuY3SwxdMXzh307LF426GyBd8RCbbIBoeySJIFJSVbw

https://encrypted-tbn1.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcTg6JK6E0h39Y6O0PaCoe_1F7c4WHVG6GfuSaNWFbLGVtKVuXQT4IgqfQ

https://encrypted-tbn3.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcSgttBkRGr0dimzIzf_Gx9ylB6fCuvnbh2ZJiu07Uid25S_FIr41lesYw

https://encrypted-tbn2.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcRvFuApqbd_J7eZojBH5Bqg-U0nML9fXv4c6ueq3l2BD_Epak_KRSAjxA

https://encrypted-tbn1.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcRtaZkwFBt-RKlPVoWXhehTM0dguzzB5V5d0-_CIVBg3xMSgekoCuqB

C. Festa en zijn eerste madrigaalboeken

     Claudio Monteverdi

M.  da Gagliano

Henry Purcell

G.F. Handel

G. Rossini

J. Brahms

C.Saint- Saëns

 

Van Marco da Gagliano (1582 –1643) bestaat reeds een componistenportret. Gagliano schreef voor de Medici familie enorm veel kerkelijke en wereldlijke muziek en was daarnaast zanger en instrumentalist. Zijn werk is een mix van prima prattica (conservatief) en seconda prattica (progressief). In un limpido rio uit 1615 weerspiegelt vooral de laatste stijl.

Gagliano was zeer invloedrijk in zijn tijd, maar na zijn dood werd hij overschaduwd door tijdgenoten als Monteverdi.

 

Ook voor het leven en de werken van Henry Purcell (1659-1695) wordt verwezen naar zijn componistenportret. Oh, the sweet delights of love is afkomstig uit de semi-opera “From the Prophetess or the History of Dioclesian’ (Z627) en is daarin nummer 30 in de “Masque’ akte 5 (Z627/30). Het is geschreven voor twee sopraan ‘woudgoden’, maar de versie van ‘de Salon’ is een bewerking voor SA en het is (mij) onbekend van wie deze bewerking is.

 

Georg Friedrich Handel (1685-1759) is eveneens al uitvoerig behandeld in zijn componistenportret. Evensong is een Engels arrangement van J. Michael Diack (8) van Handel`s  ‘Ombra mai fu’ (een aria uit de opera Serse (Xerxes)- HWV 40  uit 1738).

 

Gioachino Antonio Rossini (1792- 1868) werd geboren in een muzikanten- familie in Pesaro, een stad aan de Italiaanse Adriatische kust, dat toen een deel van de Pauselijke Staten was. Zijn vader speelde hoorn en was inspecteur van slachthuizen, zijn moeder was zangeres en een bakkersdochter. Rossini`s muzikale training begon al vroeg en op zesjarige leeftijd speelde hij triangel in zijn vaders muziekgroep. Omdat zijn vader sympathiseerde met de Franse Revolutie en de intocht van Napoleon`s troepen in Noord- Italië verwelkomde, werd hij gevangen gezet. Zijn moeder nam Gioachino mee naar Bologna om daar zelf als zangeres in de theaters geld te verdienen. Zijn oude oma moest vaak op hem passen wat haar veel moeite kostte.

Zijn vader kwam vrij en ging in dezelfde theaters als zijn vrouw hoorn spelen, terwijl Gioachino op die momenten werd ondergebracht bij een varkensslager. Hij kreeg drie jaar klavecimbelles van –de nogal luie en daarnaast in bier handelende- Giuseppe Prinetti, die slechts met twee vingers kon spelen! Hierna werd hij leerling van Angelo Tesei die hem van blad leerde lezen, pianobegeleidingen leerde spelen en goed leerde zingen.

Op 12-jarige leeftijd componeerde hij al diverse sonates, geïnspireerd door de muziek van Haydn en Mozart (9). Toen hij dertien was schreef hij zijn eerste opera. In 1806 kreeg hij celloles aan het conservatorium van Bologna, waar hij veel moeite had met de strenge contrapunt- opvattingen van Padre Stanislao Mattei. In 1810 kreeg hij zijn eerste compositieopdracht voor een opera, waarna hij veel succes oogstte met Tancredi en L`Italiana in Algeri. Naast opera seria`s ging hij ook komische werken (opera buffa`s) schrijven,

In 1822 trouwde hij met de sopraan Isabella Colbran en vertrok na zijn laatste Italiaanse opera, Semiramide, naar Londen. In 1824 ging in Parijs wonen waar hij het Théâtre Italien leidde. Na de opera Guillaume Tell in 1829 schreef hij alleen nog maar geestelijke werken zoals het Stabat Mater.

In 1837 scheidde hij van Isabella en kreeg een relatie met Olympe Pélisier, met wie hij in 1846 huwde, na de dood van Isabella in 1845. Politieke schermutselingen dwongen hem in 1848 Bologna te verlaten.

Na 1850 kreeg hij gezondheidsproblemen en last van depressies. In 1855 vertrok hij vanuit Florence naar Parijs waar hij na een tijdje weer in staat was te componeren. De laatste tien jaar van zijn leven zou hij nog 150 composities schrijven: stukken voor piano, vocale stukken en de Petite messe solennelle. De meeste van zijn kleinere composities beleefden hun première tijdens zijn ‘Samedi soirs’, wekelijkse soirees (Soirées Musicales/ Serate Musicali) die gehouden werden in Rossini’s appartement aan de Rue de la Chaussée d’Antin in de wijk Montmartre. Bij deze gelegenheden werden o.m. zijn composities voor piano en/of zang – waaronder veel parodieën – voor het eerst ten gehore gebracht. Later werden zij gebundeld in een twaalftal verschillende albums, die samen Péchés de Vieillesse worden genoemd, ‘Ouderdomszonden’, een titel die Rossini er zelf aan gaf.

Uiteindelijk stierf hij in 1868, waarna hij in Parijs werd begraven op Cimetière du Père- Lachaise. Rossini liet het grootste deel van zijn bezit na aan zijn geboortestad Pesaro, waarmee aldaar een conservatorium werd gesticht. In 1887 werden zijn overblijfselen op verzoek van de Italiaanse regering verplaatst naar de basilica di Santa Croce in Florence.

La Regata Veneziana uit 1835, op tekst van Conte Carlo Pepoli, behoort tot de muziek van de Soirées Musicales. Rossini heeft ook sololiederen geschreven onder de naam La Regata Veneziana: Tre canzoni in dialetto veneziano: ‘Anzoleta voor/ tijdens en na de Regata’ (10).

.

Voor meer info over de periode waarin de volgende twee componisten leefden en werkten, zie mijn Nieuwsbrieven over het Romantisch Duet (11): De Duitser Johannes Brahms (1833-1897) begon, hoewel hij al op veertienjarige leeftijd piano speelde in de kroeg om geld te verdienen en ook al wat stukken schreef,  pas in 1853 serieus te componeren. In datzelfde jaar werd hij begeleider van de Hongaarse violist Reményi (Hoffmann), waarmee hij heel Duitsland doorkruiste voor een grote concerttournee, waar hij Schumann en Liszt ontmoette. Hierna werd hij het (conservatieve) kopstuk in de ‘strijd’ tegen Wagner en Liszt (zij vormen de zgn. Neudeutsche Schule). Brahms vertrok hierna naar Wenen, waar hij koorleider werd van de Wiener Singakademie. Hij dirigeerde daar muziek van Bach, Beethoven en Schumann. Zomers verbleef hij in gezelschap van zijn vriend Anton Rubinstein in Lichtenthal, en plaatsje in het Zwarte Woud, bij Baden-Baden, waar in 1866 zijn Ein deutsches Requiem verscheen. Van 1872-1875 was hij artistiek directeur van de Gesellschaft der Musikfreunde. Hij schreef na die tijd een aantal piano- en vioolconcerten en ook veel (volks)liederen. Hij gebruikte lang niet altijd grote dichters hiervoor. Hij baseerde zich vooral op Zuccalmaglio`s Deutsche Volkslieder, die voor een deel zeker niet authentiek zijn, maar door Z. zelf geschreven. Brahms gebruikte de teksten meer als inspiratiebron en citeerde niet altijd exact. Tot 1860 componeerde hij strofische liederen , meestal zonder voor- en naspel, net als ‘echte’ volksmuziek; daarna schreef hij vooral doorgecomponeerde liederen.

Brahms` negenenveertig Deutsche Volkslieder zijn soms te moeilijk voor de ‘gemiddelde’ volksliedzanger omdat de ‘ambitus’ (stemomvang) te groot is.. Achtentwintig volksliederen zijn postuum gepubliceerd in 1926 omdat Brahms ze zelf nog niet als ‘af’ beschouwde, maar van zestien ervan heeft hij in 1894 wel al een nieuwe zetting gemaakt en laten publiceren. De Duitse componist, dirigent en pianist Hermann Zilcher heeft op verzoek van de muziekuitgever Simrock in Hamburg, een tweede stem gecomponeerd bij twaalf van Brahms Volkslieder, zodat een duet- versie ontstond.  Hierbij is niets veranderd aan de eerste stem. Hiervan worden deze Salon gezongen In stiller Nacht en Da unten im Tale. 

 

Overal in Europa ontstonden midden 19de eeuw ‘nationale scholen’ waar de musici zich lieten inspireren door folklore en traditionele muziek. In Bohemen en Moravië (Tsjechië) kwam dus een Tsjechische school tot stand door Smetana en Dvorák. In Rusland  was de Groep van de Vijf de reflectie van een sociale en politieke situatie. In Scandinavië ontstond een authentieke Noorse stijl door Grieg en ook in Frankrijk was er sprake van een zeker nationaal karakter.  De (Frans- Duitse) oorlog van 1870 bracht de superioriteit van de Duitsers aan het licht. Een zelfde suprematie deed zich voor in de muziek. César Franck verzamelde een aantal kunstenaars om zich heen die wilden proberen de Franse muziek in ere te herstellen, hoewel velen zich toch ook door Wagner lieten beïnvloeden. 

Camille Saint Saëns (1835-1921) was een van Francks volgelingen. Hij kreeg op zevenjarige leeftijd al compositie- en orgelles en was zeer geïnteresseerd in allerlei takken van wetenschap. Hij raakte bevriend met Gounod, Rossini, Berlioz en Liszt. Hij speelde in zijn jeugd, beïnvloed door Mendelssohn, graag de muziek van Bach , Mozart en Händel en gaf later het hele oeuvre van Gluck en Rameau uit. De Frans-Duitse oorlog van 1870-71 verhinderde zijn verdere Europese carrière tijdelijk. In 1871 stichtte hij de Société Nationale de Musique, en noemde zijn beweging ‘Ars Gallica’ waarmee  hij vooral bedoelde nieuwe muziek van Franse componisten aan te moedigen omdat de concertprogramma`s toen nogal gedomineerd werden door Duitse Klassieken en hij componeerde ook patriottistische koorliederen. Hij was zeer nauw bevriend met zijn leerling Fauré (1845-1924), wellicht als compensatie voor zijn ongunstig verlopen huwelijk. Na de dood van zijn moeder (1888) trok hij tot 1904 als een soort nomade over de hele wereld en vooral naar Algerije en Egypte –op zoek naar meer seksuele vrijheid en liefde?- , maar ook  naar o.a. Spanje, Uruguay, Rusland en Scandinavië. Hij bleef in Engeland en de V.S. nog zeer beroemd, terwijl zijn populariteit in eigen land al sterk verminderde. Hij werd met name door zijn jongere collega`s als reactionair beschouwd.  In het algemeen kan men zeggen dat hij meer adapteerde dan dat hij nieuwe originele (muziek)paden zocht. Hij was een ‘meester’ handwerksman. De jaren 1870-1880 vormden zijn hoogtepunt. El desdichado (1871) is een van de duetten geschreven voor coloratuursopraan. De oorspronkelijk Castilliaans- Spaanse tekst, vertaald door J. Barbier (1825-1901) is getoonzet als een Bolero dansritme en de ritmische punctatie accentueert de gepassioneerde angsten van een teleurgestelde geliefde.

 

Bijlagen:

1.Festa:

Madonna, io mi consumo
Et pel grave dolore
Corr’ alla morte
Et a voi non ne calle
Hai, dura sorte!
Veggion’ ambo due lassi al fin perire
Se vostr’alta durezza
Non la rompe pietà

Del mio languire

Che si so verch` in voi sia la dolcezza
De mio torment`in me tal`è`! martire,*

Ch’io morrò di dolor,
Voi d’allegrezza.

Madonna, io mi consumo

et pel grave dolore

corr’ alla morte

et a voi non ne cale.

Ahi, dura sorte!

Veggion’ ambo due lassi

al fin perire,

se vostr’alta durezza

Non la rompe pietà

del mio languire,

ch’io morrò di dolor,

voi d’allegrezza.

 

Lady, I waste away,

And in deep grief I hasten towards death,

And you care not, ah! unhappy fate!

Both of us, alas! will perish in the end

If your lofty sternness

Is not broken by pity for my languishing;

For however dominant joy is in you,

Such is the pain of my torment in me,

That I shall die of grief, you of gaiety.

 

Vrouwe, ik ben radeloos en

mijn leven loopt ten einde

door enorme smart

en het kan u niets schelen

Wee, bitter lot!

Wij beiden zullen ten slotte sterven.

Als uw verheven ongevoeligheid

niet door medelijden, vanwege mijn

smachten naar u, wordt gebroken.

(ik zou wensen dat er in u mildheid was

tegenover mijn kwellingen, word ik gemarteld (door de gedachte..

dat ik sterf in smart en gij vol vreugde

(http://www.fondazionemarcofodella.it/concerti2013/l'homme%20arm%C3%A9.pdf):

Machiavelli, La Mandragola, atto IV, scena I e IV (Callimaco) (noot)

Ik heb deze tekst echter niet kunnen vinden in La Mandragola op de betreffende plaatsen. Het kan natuurlijk zo zijn dat de teksten bij Machiavelli slechts een inspiratiebron waren voor het lied.

Dit is een geheel eigen vertaling. Ik hoop dat er mensen zijn die een betere kunnen leveren.

* dit stuk tekst ontbreekt op: http://www2.cpdl.org/wiki/index.php/Madonna,_io_mi_consumo_(Costanzo_Festa); op deze pagina een SAT versie, maar ook een SSA; een zelfde versie op: http://www.canticanova.se/pdf/noter/3/madonna_io.pdf.  Op: http://imslp.org/wiki/File:WIMA.6f4c-Festa_Madonna-io-mi-consumo-SSA.pdf staat een SSA versie, een hele toon hoger; idem op: https://musopen.org/sheetmusic/40526/costanzo-festa/madonna-io-mi-consumo/.

2. Monteverdi:

Soave libertate,
già per sì lunga etate
mia cara compagnia,
chi da me ti disvia?
O Dea desiata
e da me tanto amata,
ove ne vai veloce?
Lasso, che ad alta voce
in van ti chiamo e piango:
tu fuggi, ed io rimango
stretto in belle catene
d’altre amorose pene
e d’altro bel desìo;
addio, per sempre addio!

Sweet liberty,
for so long
my dear companion,
who has parted you from me?
O much desired goddess,
and by me so beloved,
whither do you go swiftly?
Alas, I raise my voice
and in vain call out to you and weep:
you flee and I remain
held fast in the lovely chains
of another fond desire,
of other amorous pains.
And so farewell, farewell forever!

 

O beatae viae, o felices gressus
quibus elaborando,
quibus peregrinando
celestem gloriam, 
dilectam sponsam querebas.
O fortunati sudores tui, 
beatae Roche qui tibi
honores aeternos donat.
O peregrinae nos peregrinos
aspice, adiuva
nosque a culpae morbo libera.
Sit tibi anime salus
sit tibi laus, sit tibi honor perpetuus.
Nos tua cantemus merita
et nostras exaudi preces.
Alleluia!

O glücklichee Wege, selige Schritte,

durch welche du

nach der Glorie

des Himmels strebtest.

O glückliche Mühen,

seliger Rochus,

die dir ewige Ehre bereiten.

O Pilger,

sieh her zu uns, hilf uns.

Befrei uns

von der Krankheit der Schuld.

Heil sei dir,

und ewige Ehre.

Deine Verdienste besingen wir,

erhöre unser Flehen.

Alleluja.

3.da Gagliano:

In un limpido rio la mia dolce nemica un dì

s`affisse e sospirando disse:

O fedel mio meraviglia non è s `a tanto ardore

hai di cenere il volto e fiamma il core

One day my sweet enemy looked into a clear stream

And said, sighing:

Oh my faithful one: It is no wonder that so much ardour

should make your face like ashes and your heart like flame 

4.Purcell:

Dit werk is de eerste van Purcells vijf semi- opera' s.  Het libretto was gebaseerd op het toneelstuk The Prophetess van John Fletcher en Philip Massinger uit 1622 en is een bewerking van de hand van Thomas Betterton, een van de belangrijkste acteurs uit 17de-eeuws Engeland en manager van het Dorset Garden Theatre. Het werk bevat, zoals typisch voor die tijd, ook vele dansen.. Het werk heeft vijf bedrijven, waarvan het laatste een lange masque bevat. John Dryden schreef een proloog, maar wegens de kritiek op Koning Willem III van Engeland, die op dat moment oorlog voerde in Ierland, werd deze reeds na één opvoering verboden.

Het stuk handelt over de Romeinse keizer Diocletianus, maar vooral over de eeuwige strijd tussen plicht en liefde. Diocles is een gewoon soldaat en wordt bemind door Drusilla. Drusilla's tante Delphia is een zieneres en zij voorspelt dat Diocles keizer zal worden, als hij 'het zwijn' heeft gedood. De soldaat velt veel zwijnen, maar pas als hij Aper, de moordenaar van de vorige keizer Numerianus doodt (Aper = Latijn voor beer of mannetjeszwijn) wordt hij tot mede- keizer uitgeroepen en neemt de naam Dioclesianus aan. De huidige keizer, nu mede- keizer, Charinus heeft een mooie zuster, Prinses Aurelia, en tot woede van de zieneres besluit Dioclesianus haar te trouwen, in plaats van Drusilla. Delphia stuurt een monster om de huwelijksplechtigheid te verstoren. Vervolgens zorgt zij dat Prinses Aurelia verliefd wordt op Maximinianus, neef en metgezel van Dioclesianus. Na nog enige verwikkelingen krijgt Dioclesianus uiteindelijk berouw, geeft zijn co- keizerschap aan Maximinianus en trekt zich met Drusilla terug in het landhuis van zijn vader. Daar is hij nog niet veilig voor de jaloerse Maximinianus, maar wordt gered door Delphia. De finale Masque toont het spektakel dat Delphia met haar magische krachten oproept om de gelukkige afloop te vieren.

5de bedrijf (en detail):

De nog steeds jaloerse Maximinianus zoekt Dioclesianus op in zijn huis op het platteland en wil hem doden, maar wordt door Delphia tegengehouden. Dioclesianus schenkt hem vergiffenis en vraagt Delphia om een feest te organiseren dat gepast is om een keizer mee te ontvangen. Dat wordt de masque die het grootste deel van het laatste bedrijf vormt: Cupido bijgestaan door het koor roept de woudbewoners tevoorschijn. Een enorme machine komt naar beneden en blijft boven het toneel hangen. Hij bestaat uit vier platforms, mini- toneeltjes, elk iets hoger dan de vorige en elk een paleis van een god voorstellend, tezamen zo groot als het hele toneel. Nimfen, faunen, najaden, bosgoden, herders en herderinnen, volgelingen van Bacchus en van Cupido zingen en dansen. Met een loflied van het koor op de overwinning van De Liefde en een dans waaraan het hele gezelschap deelneemt, eindigt het werk.

 

‘Dioclesianus’ was zeer populair en werd vaak opgevoerd. Het is bekend uit de regieaanwijzingen en verslagen van ooggetuigen dat de opvoeringen buitengewoon spectaculair waren: er werd van ingewikkelde decors gebruikgemaakt.

5.Rossini

La Regata Veneziana:

Voga, o Tonio benedeto,

Voga, voga, arranca, arranca:

Beppe el suda el batte l'anca,

Poverazzo el nol pò più.

 

Caro Beppe el me vecchieto,

No straccarte col te remo;

Za ghe semo, za ghe semo,

Spinze, daghe, voga più.

 

Ziel pietoso, una novizza

C'ha el so ben nella regada,

Fala, o zielo, consolada,

No la far stentarde più.

 

Row, you blessed Tony,

Row, row, pull away:

Beppe is sweating away at his oar,

poor fellow, he can't go on.

 

Dear Beppe, my old friend,

don't let your oar tire you;

now we're there, now we're there,

heave away, keep at it, row on!

 

Heaven have mercy on a young girl

who has a lover in the regatta.

Give her, o heaven, some comfort;

don't keep her on tenterhooks.

 

Noten:

(1).Volgens The New Grove is ‘ het enige bewijs daarvan een pauselijke bul van 1 november 1517 waarin hij een ‘een geestelijke uit het ‘Turijnse diocees’ wordt genoemd, maar dat kan ook verwijzen naar een recent verkregen status of een toekomende en kan derhalve niet gezien worden als bewijs van oorsprong. Een bul van 22 december 1519 noemt hem een ‘kanunnik van Worms’ hoewel die orde nog niet functioneerde. Er wordt ook –zonder enig bewijs- beweerd dat hij in Villafranca Sabauda bij Turijn is geboren. Waarschijnlijk kwam hij uit Toscane’

(2).Voor meer info over de Medici  zie:  http://charlottehansson.nl/Marco%20da%20Gagliano%20en%20het%20hof%20der%20Medici.htm

Festa was een van de weinige Italianen in het Sixtijnse koor; de meesten kwamen uit Noord- Europa.

(3). The New Grove geeft echter aan: ‘three voice- writing, in spite of earlier opinion, has no special importance in Festa`s extant Music. Deze madrigalen zijn meestal uitgegeven door Antonio Gardano en die liet (volgens de Grove) soms gewoon een deel weg. 4- stemmige muziek was de norm en 5- en 6- stemmige stukken waren ook talrijk.

(4). Madonna io prendo ardire, Madonna io sol vorrei; Madonna io v` amo (The new Grove)

(5) De alruinwortel (La mandràgola) is een toneelstuk van de Florentijn Niccolò Machiavelli uit 1520: Dokters laten zich verleiden tot kwakzalverij en priesters laten zich met wat dukaten overhalen om mee te werken aan overspel. Messer Nicia Calfucci, een rijke Florentijnse arts, is getrouwd met de stads-schone Lucrezia (= Lucrezia Borgia, 1480- 1519) . Hij verlangt vurig naar kinderen met haar, maar een zwangerschap blijft uit. De losbol Callimaco Guadagni heeft ondertussen horen spreken van de schoonheid van Lucrezia en is meteen verkocht. Hij wil haar verleiden met hulp van haar eigen echtgenoot.

Callimaco introduceert zich ten huize van de machtige kabouter Nicia als een dokter die het wondermiddel heeft om zwanger te raken, een drankje getrokken uit de magische alruinwortel. De man die dan met Lucrezia vrijt, zal binnen acht dagen sterven. Een andere man moet de eerste nacht met haar slapen en zal alle gif in zich opnemen. Nicia wil zo graag kinderen dat hij toch warm loopt voor het plan.

Lucrezia is echter een deugdzame vrouw die nogal teruggetrokken leeft. Ze zit vaak urenlang geknield te bidden voor ze naar bed gaat. Sostrata en Fra Timoteo, moeder en biechtvader van Lucrezia, worden betrokken in het complot om de vrouw te overtuigen. Met wat dukaten wordt de monnik bereid gevonden om Lucrezia het drankje te geven. Daarna kan ze niet begrijpen dat ze de dood van een man op haar geweten moet hebben. Opnieuw kan Fra Timoteo haar op andere gedachten brengen.

Callimaco verkleedt zich als een werkloze man en wordt meegesleurd van de straat naar het bed van Lucrezia. 's Nachts maakt hij zich weldra bekend en belooft haar als zijn vrouw te nemen. Lucrezia willigt in, omdat ze gelooft dat de goddelijke voorzienigheid het zo gewild heeft. Fra Timoteo spreekt de zegen uit over het overspel.

Lucrezia Borgia was, net als haar beruchte broer Cesare Borgia, een vermeend buitenechtelijk kind van paus Alexander VI en Vannozza dei Cattanei.

Op haar dertiende werd ze uitgehuwelijkt aan Giovanni Sforza van Pesaro, van de machtige Milanese Sforza-familie. Haar echtgenoot, die twee keer zo oud was als zij, was heel labiel. Zij protesteerde dan ook niet toen Alexander VI het huwelijk liet ontbinden. Officieel wegens impotentie maar officieus wegens wrijvingen tussen de beide machtige families.

In 1498 huwde zij met Alfonso van Bisceglie, prins van Salerno en hertog van Bisceglie, zoon van koning Alfons II van Napels. Deze werd in 1500 op bevel van haar broer Cesare gewurgd. In 1501 huwde ze met Alfonso d' Este, de toekomstige hertog van Ferrara, een man die bezeten was door wapentuig en bordeelbezoeken. Zij wist Ferrara op te werken van een desolate plaats te midden van de moerassen tot één der voornaamste Europese kunststeden. Titiaan, Ludovico Ariosto, kardinaal Pietro Bembo en Ercole Strozzi waren dan ook vaste bezoekers in Ferrara. Ze stierf in het kraambed, bij de geboorte van haar achtste kind.

Hoewel zij in vele werken werd omschreven als een intrigante en gifmengster en ook werd beschuldigd van incestueuze verhoudingen, zowel met haar broer Cesare als haar vader Alexander VI, ontbreken hiervoor harde bewijzen.

(6). Zie mijn artikel over de Gonzaga`s: http://charlottehansson.nl/Marco%20da%20Gagliano%20en%20het%20hof%20der%20Gonzaga%60s.htm

Hierin worden ook de verschillende redenen besproken waarom Monteverdi in 1612 ontslagen zou kunnen zijn.

(7). Hij was een Joodse dirigent die in 1933 naar Engeland vluchtte en daar tot 1948 bleef, onder de naam George Walter. Het werk werd, na zijn dood, in 1967 gedrukt (UE 12324)

(8). Diack, John Michael (1869-1947) was in zijn tijd heel beroemd vanwege zijn arrangementen, balladeachtige liederen en kinderrijmpjes (bijv. Sing a Song of Sixpence en Little Jack Horner) gezet in de stijl van Handel

(9). Hij werd ‘il Tedeschino’, de Kleine Duitser’ genoemd vanwege zijn Mozart- verering, evenals ‘de Italiaanse Mozart’

(10). Deze zijn verschenen in ‘Péchés de Vieillesse’ in Volume 1 Album italiano als Nos. 8-10. Het duet met dezelfde titel ("Voga, o Tonio benedeto") is gecatalogiseerd als Les soirées musicales, No. 9 

(11). http://charlottehansson.nl/muziekhistorische%20artikelen%20mbt%20duetten.htm

Bronnen:

Gedrukte:

S. Sadie, The New Grove Dictionary of Music & Musicians, London 1980

L. Orrey, Opera, Baarn 1989

A. Riding & L. Dunton- Downer, Unieboek Focus Opera, Houten 2007

 

Websites:

Zeer veel Wikipedia- pagina`s. Bij diverse noten zijn ook andere webpagina`s vermeld.

http://www.hyperion-records.co.uk/dc.asp?dc=D_CDA67438

 

                                                           Terug naar de pagina Muziek  of de Home pagina van Charlotte Anna Hansson