Nieuwsbrief DUET- SALON  nr. 27  (maart 2011)

 

Het Romantisch Duet

 

 

Het thema van deze DUETSALON heeft als ‘rode draad’ het werk van de  Midden- en Oost- Europese  ‘Duitstalige’ componisten Mendelssohn, Schumann, Brahms, Dvořák  en Rubinstein (1). Daarnaast wordt ook werk van de Ierse Engelsman Charles Villiers Stanford bezongen. Van Dvořák en Stanford zijn aparte componistenportretten verschenen (2). Gelieve deze te lezen voor uitgebreide informatie over hen.

Omdat nieuwsbrief 25 ook de Romantiek als thema had, zijn de relevante gegevens daaruit overgenomen en gedeeltelijk aangevuld.

 

Fr. Revolutie         Restauratieperiode       Liberale grondwetswijziging     steeds sterker wordend nationalisme +    patriottisme   modern imperialisme

                                                                        opkomst socialisme

                                                       Duitsland wint Frans.-Duitse oorlog     impressionisme/  WO I

  1800    -                 1814       -                  1848                                                  1870         1880                  1914

Componisten ‘zelfstandig’, dus onzekerder bestaan

Concerten tegen betaling

Muziek voor groot publiek

i.p.v. ‘hof’

Men gaat op tournée/  geeft recitals en muziekonderwijs

 

‘piano’ ontstaat

Liederen vooral in salons gezongen

Solistische recitals

 

én

Massale orkestraties

Welvaart bourgeoisie neemt toe

Industriële revolutie nu ook in Frankrijk

 

Muziekdrukkunst ontwikkelt zich

Grote publieke concerten

en beroepsdirigenten

Invloed van folklore en traditionele muziek

Muziek meer ‘ klassiek’

Overdrevenheid van vormen

Gigantische werken en orkesten

Vroege Romantiek

1800-1830

Hoog Romantiek

1830-1850

Late Romantiek

                     1850-1890

Eeuwwisseling/ Impressionisme

1890-1920

 

 

ßHaydn/Mozart/     Beethoven/Schubert /

Mendelssohn/ Schumann à

 

 

Berlioz/ Bizet/ Wagner/ Offenbach/ Franck /

Brahms/         Grieg/Smetana/Dvořák/Tsjaikovski

         (zie Engeland:) Charles Villiers Stanford

Rubinstein

 

                      Wolf/Bruckner/Mahler

Fauré i.t.t. Saint  Saens

 

            

Frankfurt Groep: groep studenten die eind 1890 studeerde in Frankfurt a/ M aan het Hoch conservatorium : afkeer van Beethoven; richtte zich op de  ‘klassieken’:  Schubert,  Schumann, Brahms, Grieg en Fauré  (the French Connection)

Neudeutsche Schule : invloed Berlioz, /Mozart,  Bach, Beethoven: op Franz Liszt (1811-1886) + Wagner (1813-1883) : voorloper atonaliteit 

Verisme of Realisme: Comte Vincent d'Indy (1851 - 1931), Leoš Janácek (1854 - 1928),  Ernest Chausson (1855 - 1899), Giacomo Puccini (1858 - 1924),

                                                                                                     2de Weense school : ca.1920-1935;  teruggrijpen op 1ste

                                                                                                                                         Weense school: Mozart, Haydn en Beethoven; door  Arnold

                                                                                                                                         Schőnberg en zijn ll. Alban Berg en Anton Webern; seriële

                                                                                                                                         muziek of dodecafonie.

Romantiek+ Nationalisme

                                    In Tsjecho-Slowakije: Bedrich Smetana (1824-1884)/ Antonin Dvorak(1841-1904)

                           In Groot-Brittannië  : Charles Villiers Stanford  (1852-1924); Hubert Parry (1848-1918)

                                    In Noorwegen: Edward Grieg ( 1843-1907)

                                    In Finland: Sibelius ( 1865- 1957)

                                    In de V.S.: Edward MacDowell (1860-1908)-studeerde ook in Frankfurt

                                                      Charles Ives (1874-1954)

(Franse) Impressionisme :                                M. Ravel (1875-1937)

  gaf stimulans aan impressionisme elders                                G. Fauré ( 1845-1924)

                                                                                                 P. Dukas (1865-1935)

                                                                                                 C. Debussy (1862- 1918)

       Nationalisme/ Impressionisme in Rusland: Groupe des Cinq, m.n. A. Scriabin ( 1872-1915)

       Impressionisme in Duitsland                    :  Hugo Wolf (1860-1903); Gustav Mahler (1860-1911)

       Impressionisme in Italië                           :  O. Respighi (1879-1936)

       Impressionisme in Spanje                         :  I. Albéniz (1860-1909)

 

In de late achttiende eeuw was er grote politieke en sociale onrust zoals de Amerikaanse Burgeroorlog, de Franse Revolutie en het begin van de Industriële Revolutie, waardoor allerlei maatschappelijke veranderingen zichtbaar werden. In alle kunsten ontstonden daardoor natuurlijk ook veranderingen. De nieuwe stijlperiode, volgend op het Classicisme, werd Romantiek genoemd en besloeg het grootste deel van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Het romantische denken kwam het eerst naar voren bij schrijvers als Goethe, Schiller, Heine, Byron, Scott en Wordsworth en bij een schilder als Goya.

Vrijheidsdrang was een belangrijke factor, maar de vernieuwingen gingen niet in één bepaalde richting.

In de romantische literatuur werden middeleeuwse verhalen met jonkvrouwen en dappere ridders en veel mystiek beschreven, in de schilderkunst ontstonden fantastische, shockerende en exotische scènes,  aan historische bronnen ontleend. Daarnaast werden op zeer realistische wijze actuele gebeurtenissen als opstanden (1830, 1848) en massale veldslagen afgebeeld. De satire werd gebezigd en de liefde voor de natuur veelvuldig geuit. Allerlei nationalistische bewegingen vonden na 1850 hun weerslag in de kunst.

Elke componist schiep zijn eigen idioom, een herkenbare stijl. Daarom is het moeilijk om gemeenschappelijke kenmerken te geven, maar “ vrijheid, beweging, passie en streven naar het ‘onbereikbare’, vaagheid , suggestie en symboliek”waren dat in ieder geval. Het ritme in de muziek werd gevarieerder, nieuwe maatsoorten werden mode en om de spanning te verhogen werden syncopen toegepast. De tempi werden extreem snel of uiterst langzaam. Chromatiek werd na 1850 veelvuldig gebruikt, verschillen tussen luid (ff) en zacht (pp) werden groot en zeer plotseling voorgeschreven.

Nieuwe vormen en genres als ‘Lieder’ en liederencycli ontstonden. Omdat er veel technische verbeteringen waren aan de instrumenten en er bovendien nieuwe instrumenten kwamen (celesta, pauken, harmonium, saxofoon, enz.) ontstonden er nieuwe klankkleuren in het orkest. Ook kregen de musici een grondige professionele opleiding met de komst van conservatoria.

De koormuziek uit de Romantiek  –missen, requiems en Te Deums, meestal monumentale werken- werd niet voor de kerk, maar voor de concertzaal gecomponeerd en uitgevoerd met een compleet orkest en ook vaak met een extra orgel.

 

De joodse familie van Felix Mendelssohn (1809-1847)  (zie ook nieuwsbrief 13 en 14 o.a. met betrekking tot het begrip Oratorium) was ten gevolge van de Franse Revolutie reeds gelijkberechtigd geraakt, maar liet zich ook nog tot christen dopen en voegde toen ‘Bartholdy’ achter de familienaam.  Dit aspect van bekeerde christen is zeker van invloed geweest op het werk van Felix, die al heel jong begon met pianospelen en componeren.  Toen hij 20 jaar was, dirigeerde hij de Matthaeus Passion waarvan men toen dacht dat die niet uit te voeren was. Mede door Felix M. hebben Bach, Händel en ook Mozart de hun toekomende plaats in de muziekgeschiedenis gekregen. Daarnaast moedigde hij ook eigentijdse componisten zoals Schumann sterk aan. M. heeft geen liederencycli geschreven als Schubert en Schumann en ook geen liedverzamelingen gebaseerd op het werk van één dichter. Zijn liederen waren vooral bedoeld om bij de piano thuis te zingen.

Het Herbstlied: ‘Ach wie so bald’ is nummer 4 van Opus 63, Six Lieder for voice and piano (1836–1845) en ontleent de tekst aan Karl Klingemann (1798-1862).

Na 1840 liet M. zich uit Leipzig naar Berlijn lokken door de nieuwe koning van Pruisen (Fr. Wilhelm IV) , met de belofte dat hij aan de nieuwe Academie voor Kunsten mooie dingen zou kunnen doen, maar ten gevolge van de slechte sociale omstandigheden in Pruisen kwamen alle beloofde hervormingen niet van de grond en hij brak in 1845 definitief met de koning. In het oratorium Elias  zijn volgens kenners zijn frustraties hierover duidelijk te horen!

M. kreeg in 1845 van het Birmingham Music Festival de opdracht bovengenoemd werk te componeren, dat hij zelf zou mogen dirigeren. Er was een zeer prominente rol voor het koor, want omdat het Festival door zangverenigingen werd georganiseerd, moesten zij worden tevredengesteld. Weer terug in Duitsland herzag M. het oratorium grondig, m.n. haalde hij alle teksten uit het Nieuwe Testament eruit en vertaalde het ook in het Duits.  

Elias (1 Koningen 17, 18 en 19) verhaalt hoe Israël op een dieptepunt zit, en de koningen doen alles wat kwaad lijkt in Gods ogen, zoals goud vergaren en zich omringen met vele vrouwen. Achab trouwt om economische redenen met een Fenicische prinses en dient voortaan de Baäl , gesymboliseerd door een gouden kalf. Elia komt en waarschuwt de koning. Hieronder volgen enige belangrijke episodes uit het verhaal:

-voorspelling van de droogte: Het duet Zion streckt ihre Hände aus’ gaat over de  klacht   van het volk dat

 de oogst is mislukt , de rivieren zijn uitgedroogd: Heer, hoor ons gebed !

-oordeel van God op de Carmel, het regenwonder

-terdoodveroordeling van de profeet Elia door de   koningin , zijn vlucht in de woestijn en  hemelvaart.

 

Robert (Alexander) Schumann (1810-1856) kreeg op zevenjarige leeftijd zijn eerste pianoles en componeerde op twaalfjarige leeftijd. Daarnaast schreef hij gedichten en artikelen. Hij studeerde aanvankelijk rechtswetenschap in Leipzig en Heidelberg, maar had daar eigenlijk helemaal geen zin in. Hij wilde zich helemaal aan de muziek wijden en ging in Leipzig piano studeren bij Friedrich Wieck. Omdat hij zijn vinger had verrekt moest hij afzien van een loopbaan als concertpianist. Hij raakte verliefd op Friedrich`s dochter Clara, die ook pianiste was. Haar vader verbood hem echter haar nog te ontmoeten. In 1837 verloofden ze zich toch, maar door de intriges van Friedrich kreeg hij een zenuwcrisis en  zwaarmoedige aanvallen. Via de rechtbank werd de huwelijkstoestemming geforceerd en ze trouwden in 1840.  In dat jaar werd Schumann eredoctor aan de Universiteit van Jena en ontmoette hij Franz Liszt.

Tot 1839 schreef hij alleen pianomuziek. In 1840 ontstonden veel liederencycli: 138 liederen (Frauenliebe und –leben, Dichterliebe enz.) en in 1841 zijn eerste symfonieën. De première van zijn Lente(Frühling) symfonie in Leipzig werd gedirigeerd door Mendelssohn. In 1842 componeerde hij kamermuziek en begon vervolgens aan oratorium en opera.

In 1844 verhuisden Clara en Robert naar Dresden, waar hij koordirigent werd.  Omdat ze zich ergerden aan de muzikale smaak van de conservatieve Dresdenaren verhuisden ze naar Düsseldorf waar hij stedelijke muziekdirecteur werd. Daar was hij verantwoordelijk voor de abonnementconcerten van de Musikverein en voor de repetities van verschillende koren.

In 1851 componeerde hij An die Nachtigall, no. 3 van Vier Mädchenlieder opus 103 (voor SS of SA) op tekst van de  Duits-Russische dichteres E. Kulmann (3)

Door zijn zwijgzaamheid, zijn zachte stem, zijn bijziendheid en onvoldoende pedagogische vaardigheden was er niet veel discipline in het orkest en in 1853 mocht hij alleen nog eigen werk dirigeren. Hij kreeg steeds meer last van gehoorshallucinaties met bijbehorende depressies en angstvisioenen. Nadat hij in de Rijn was gesprongen (en gered), werd hij ontoerekeningsvatbaar verklaard en opgesloten in een inrichting.

 

Johannes Brahms (1833-1897) begon, hoewel hij al op veertienjarige leeftijd piano speelde in de kroeg om geld te verdienen en ook al wat stukken schreef,  pas in 1853 serieus te componeren. In datzelfde jaar werd hij begeleider van de Hongaarse violist Reményi (Hoffmann), waarmee hij heel Duitsland doorkruiste voor een grote concerttournee, waar hij Schumann en Liszt ontmoette. Hierna werd hij het (conservatieve) kopstuk in de ‘strijd’ tegen Wagner en Liszt (zij vormen de zgn. Neudeutsche Schule- zie overzicht). Brahms vertrok hierna naar Wenen, waar hij koorleider werd van de Wiener Singakademie. Hij dirigeerde daar muziek van Bach, Beethoven en Schumann. `s Zomers verbleef hij in gezelschap van zijn vriend Anton Rubinstein (zie verder) in Lichtenthal, en plaatsje in het Zwarte Woud, bij Baden-Baden, waar in 1866 zijn Ein deutsches Requiem verscheen. Van 1872-1875 was hij artistiek directeur van de Gesellschaft der Musikfreunde. Hij schreef na die tijd een aantal piano- en vioolconcerten en ook veel (volks)liederen. Tot 1860 componeerde hij strofische liederen , meestal zonder voor- en naspel, net als ‘echte’ volksmuziek; daarna schreef hij vooral doorgecomponeerde liederen.

Op de Salon wordt Phänomen, opus 61 bezongen. Het is het derde van zijn vier duetten uit 1874, op tekst van Johann Wolfgang von Goethe uit zijn West-östlicher Diwan- subgroep Buch des Sängers -- Moganni Nameh (4)

 

Brahms was een grote steun voor  Antonin Dvorák (1841-1904). Voor zijn persoon en de plaatsing in de tijd

(de geschiedenis van Bohemen m.n.) zie zoals eerder gezegd zijn componistenportret.

Van hem wordt bezongen Slavíkovský polečko malý  (der kleine Acker), opus 32 no 5 (uit Dertien Moravische duetten voor sopraan en alt uit 1876).     

 

   Mendelssohn

   robert-schumann

  Brahms

   Dvorak

   Stanford

   Rubinstein

    Mendelssohn

        Schumann

          Brahms

           Dvořák

          Stanford

        Rubinstein

 

Dvorák was zoals te lezen valt in het componistenportret bevriend met Charles Villiers Stanford (1852- 1924).  The Lark`s grave is een gedicht van Thomas Westwood (1814-1888). Deze behoort tot de wat ‘kleinere’ dichters uit zijn tijd en was vooral betrokken bij de zakenwereld. Pas op latere leeftijd kreeg hij belangstelling voor de literatuur en het vissen (hengelen) en hij schreef daar enige aardige gedichten over.

 

Anton Gregorjevitsj Rubinstein (1829 –1894) was van Russische afkomst en dient niet verward te worden met de eveneens Joods - Pools- Amerikaanse pianist Arthur Rubinstein.  Het gezin van de Rubinsteins, verhuisde naar Moskou toen Anton vijf jaar was. Toen hij acht jaar was kreeg hij zijn eerste pianolessen. Als componist kreeg hij zijn scholing samen met zijn broer Nikolaj tussen 1844 en 1847  in Berlijn. In 1848 vestigde hij zich in Sint-Petersburg, in die tijd de hoofdstad van Rusland.  Rubinstein was als pianist een van de grootste virtuozen van de negentiende eeuw en de enige serieuze rivaal van Franz Liszt. Daarnaast was hij in 1862 de stichter van het conservatorium van Sint-Petersburg. Hij schreef in een romantische, westers georiënteerde stijl en nam daarmee afstand van de leden van het ‘Machtige Hoopje’ of ‘de Groep van de Vijf’ (Balakirev, Cui, Moessorgski, Rimski-Korsakow en Borodin), die een eigen Russische stijl nastreefden.  De ‘Groep’ die bestaan heeft tot 1872, wilde zich bevrijden van de voogdij van de Italiaanse en Duitse school. Rubinsteins composities waren noch naar de zin van Russische nationalisten, noch naar die van progressieve musici. Zijn tweeslachtige raciale, godsdienstige en muzikale persoonlijkheid werd als volgt door hemzelf beschreven: ‘Voor de Christenen ben ik een Jood en voor de Joden een Christen; voor de Russen ben ik een Duitser en voor de Duitsers ben ik een Rus, voor de Futuristen ben ik een Classicist en voor de Classicisten ben ik een Futurist. Ik ben vlees noch vis’.

Rubinstein heeft heel veel geschreven voor o.a. piano,strijkers en stem. Hij heeft tevergeefs geprobeerd een nieuwe operavorm, de religieuze opera, te introduceren.  Hij droomde ervan Bachs passies op te voeren en hij componeerde acht uur durende bijbelse opera`s. In 1872 maakte hij een tour naar de Verenigde Staten waar hij in acht maanden 215 keer optrad.   Hij schreef twee duetbundels , opus 48 en  67 . 

Opus 48 uit 1852 is een vroege compositie van Rubinstein.  (Volks)lied / Светит солнышко  is nr.12  van de Dvenadcat' du`etov/ Twaalf duetten op Russische tekst’, gewijd aan Frau Julie Meyer en Fräulein Mathilde Beer. 

De uitgave van Peters (5) geeft aan dat de tekst van Kolzof (= Kolzoff= Aleksey Vasil'yevich Kol'tsov (6)) is en vertaald is door August von Vièdert.

Bij www.recmusic(7)  is de tekst echter afkomstig van Pushkin. Bij nadere bestudering van de Russische tekst en de anonieme Duitse vertaling blijkt dat er sprake moet zijn van een vergissing: deze verwijzing gaat over 48. 8 (Die Wolke). Dankzij de lijst van Rubinsteins  liederen op Wikipedia (8) is het raadsel opgelost. De oorspronkelijke Russische tekst van 48.12 is via internet (door mij) niet te vinden.

Lied is nr. 6 van opus 67 (voor Fräulein Maria en Emilie Thörner) op een oorspronkelijke tekst van H. Heine. De lijst van Rubinsteins Liederen geeft niet aan wanneer dit opus voltooid dan wel verschenen is, maar de New Grove geeft als jaartal 1864.

 

 

Voetnoten:

1.Dvořák  en Rubinstein waren geen Duitsers (zie hun levensbeschrijving), maar ze publiceerden wel in het Duits of lieten hun werk om 

    commerciële redenen in het Duits vertalen. Soms namen ze ook een Duitse dichter als basis voor hun compositie (cf. Rubinstein)

2. Portret van Dvořák: http://www.charlottehansson.nl/Antonin%20Dvorak%20biografie%20en%20werken.htm

    Portret van Stanford: http://www.charlottehansson.nl/Stanford%20Charles%20Villiers.htm

3. E. Kulmann ; in het Russisch Елисавета Борисовна Кульман/Jelissaweta Borissowna Kulman (1808- 1825) ;  In 1851 schreef Robert

     Schumann  bij op. 104 "Sieben Lieder von Elisabeth Kulmann zur Erinnerung an die Dichterin".

4. West-östlicher Diwan  zie: http://www.recmusic.org/lieder/g/goethe/indexPS.html ; de bladmuziek van opus 61 is te downloaden via

     http://imslp.org/wiki/4_Duets,_Op.61_(Brahms,_Johannes)

5. Uitgave Peters van Rubinstein opus 48 gratis te downloaden via: http://imslp.org/wiki/12_Lieder,_Op.48_(Rubinstein,_Anton)

6.  zie over Kolzoff: http://www.britannica.com/EBchecked/topic/321490/Aleksey-Vasilyevich-Koltsov

7.  Noot over Rubinstein opus 48. 12 –Tucha: http://www.recmusic.org/lieder/get_text.html?TextId=18045

8. Lijst liederen van Rubinstein op Wikipedia: http://nl.wikipedia.org/wiki/Lijst_van_liederen_van_Anton_Rubinstein

 

 

Bronnen:

Gedrukte literatuur:

The New Grove;   

Oxford Concise Dictionary of Music; 

Sesam Atlas van de Muziek;

T. Benardeau /M. Pineau, Geschiedenis van de Muziek;

W. Steffelaar, Muzikale stijlgeschiedenis;

L. Gorrell, The Nineteenth-Century German Lied.

 

Websites:

Wikepedia- diverse artikelen

http://www2.cpdl.org/wiki/index.php/Category:Texts-translations

 

 

 

Bijlagen:

1. (Mendelssohn) Herbstlied:

Ach, wie so bald verhallet der Reigen,

Wandelt sich Frühling in Winterzeit!

Ach, wie so bald in trauerndes Schweigen

Wandelt sich alle der Fröhlichkeit!

 

Bald sind die letzten Klänge verflogen!

Bald sind die letzten Sänger gezogen!

Bald ist das letzte Grün dahin!

Alle sie wollen heimwärts ziehn

 

Ach, wie so bald verhallet der Reigen,

Wandelt sich Lust in sehnendes Leid.

 

Wart ihr ein Traum, ihr Liebesgedanken?

Süß wie der Lenz und schnell verweht?

Eines, nur eines will nimmer wanken:

Es ist das Sehnen, das nimmer vergeht.

 

Ach, wie so bald verhallet der Reigen!

Ach, wie so bald in trauerndes Schweigen

Wandelt sich alle die Fröhlichkeit!

(Mendelssohn):  Elias

Zion streckt ihre Hände aus

Und da ist niemand der sie tröste

 
2. (Schumann); An die Nachtigall
Bleibe hier und singe,
Liebe Nachtigall!
Dein Gesang erklinge
Schmetternd überall.
 
Flur und Waldung lauschet,
Alles hört dir zu;
Nicht ein Blättchen rauschet,
Bleiben all in Ruh.
 
Dich bewundernd schweiget
Rings der Vögel Chor,
Seinen Höhn entsteiget
's Eichhorn, wird ganz Ohr.
 
Hör' ich recht, so brauset
Minder jetzt der Bach,
Da hier Stille hauset,
Läßt sein Toben nach.
 
Bleibe hier und singe,
Liebe Nachtigall!
Dein Gesang erklinge
Schmetternd überall.
 
 
3. (Brahms) Phänomen:
Wenn zu der Regenwand
Phöbus sich gattet,

Gleich steht ein Bogenrand

Farbig beschattet.

 

Im Nebel gleichen Kreis

Seh ich gezogen;

Zwar ist der Bogen weiß,

Doch Himmelsbogen.

 

So sollst du, muntrer Greis,

Dich nicht betrüben:

Sind gleich die Haare weiß,

Doch wirst du lieben.                     

 

4.  Dvořák (in het Boheems)

 

Slavíkovský polečko malý,

nebudeme, synečku, svoji,

nebudeme, néní to možná,

ani nám to,

můj synečku, tvá mama nedá.

Co pak je nám po našé mamě,

naša mama, nama neviádne.

Jenom ty mě, má panenko, jenom ty měchcej.

Jenom ty mač na debró noe ručenky podej.

 

Dvořák (Vertaling in het Duits)

 

Klein ist unser Acker und Hüttlein.

Ach, ich kann ja nie dein Eigen sein.

Nimmer soll ich Dir im Arme ruhn.

Liebster, deine Mutter will uns nicht zusammen tun

Ob die gute Mutter Nein oder Ja sagt,

unsre Mutter wird nicht mehr gefragt.

Wenn du mich nur haben willst,

und wenn du mich nur liebst,

wenn du mir zur guten Nacht

dein kleines Händchen gibst.

5.Stanford: The lark’s grave

We`ll plant a cornflow`r on his grave and a grain of

the bearded barley, and a little bluebell to ring his knell and eye-bright blossoming early.

And we’ll cover it over with purple clover, and daisies

crimson and pearly.  And we’ll pray the linnet to chant his dirge with the robin and wren for chorus. His mate on high, shall ring from the sky her benedictions o`er us: And the hawks and the owls those pitiless fowls, we`ll drive away before us.

And then we’ll leave him to his rest and whisper soft above him. That ever his song was sweet and strong, nor cloud nor mist could move him; In his strain was a gladness to cure all sadness, and all fair things did love him.

6. Rubinstein: Volkslied (opus 48.12)

Sonne scheinet noch, doch ist`s schon Herbst

und die Blumen blűhn doch nicht zur Zeit

Und im Frűhling war die Heide gelb,

Wolke zog vorbei, kein Regen fiel,

 

Dort wo Nachts der Tau gefallen war,

dörrete das Gras am Morgen schon!

Und die Vögelein, die Schwälbelein

sangen kläglich so und jammervoll

 

dass dem Hörer schier das Blut gerann

eine Todespein das Herz befiel

Also ging dahin die Jugendzeit

ohne Liebesglűck und ohne Freud

Rubinstein: Lied  (Opus 67.6)

Die Lotosblume ängstigt

Sich vor der Sonne Pracht

Und mit gesenktem Haupte

Erwartet site träumend die Nacht.

 

Der Mond, der ist ihr Buhle

Er weckt sie mit seinem Licht,

Und ihm entschleiert sie freundlich

Ihr [frommes]1 Blumengesicht,

 

Sie blüht und glüht und leuchtet

Und starret stumm in die Höh';

Sie duftet und weinet und zittert

Vor Liebe und Liebesweh.

 

 

 Terug      naar de pagina         muziek            van Charlotte  Anna Hansson